In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellante, die zich ziek had gemeld met psychische en lichamelijke klachten, ontving een Ziektewet (ZW) uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 9 oktober 2016 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Appellante was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat de medische onderzoeken door het Uwv onzorgvuldig waren en dat haar psychiatrische problematiek onvoldoende was onderzocht.
De Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de medische onderzoeken door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig zijn uitgevoerd. Er was voldoende informatie van behandelende artsen betrokken bij de besluitvorming. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige, omdat appellante voldoende gelegenheid had gehad om tegenbewijs aan te dragen. De Raad concludeerde dat de arbeidsdeskundige voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de EZWb ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante.
De Raad heeft het beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv gegrond verklaard, het eerdere besluit vernietigd en het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten. Tevens werd het verzoek van appellante om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente over de na te betalen uitkering toegewezen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische onderzoeken en de rol van de verzekeringsartsen in het proces.