Uitspraak
18 1993 PW
PROCESVERLOOP
mr. I. van Driel.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die eerder een koeriersbedrijf exploiteerde, had bijstand aangevraagd op basis van de Participatiewet na een wijziging in zijn financiële situatie door echtscheiding. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Helmond, omdat de appellant geen eenduidige en verifieerbare uitleg kon geven over de herkomst van stortingen op zijn bankrekening en de besteding van contant opgenomen bedragen. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn financiële situatie te onderbouwen. De verklaringen van vrienden over financiële steun waren niet concreet genoeg en de appellant kon niet aantonen wat er met een aanzienlijk bedrag aan contant geld is gebeurd. De Raad concludeert dat de appellant niet aan zijn wettelijke verplichtingen heeft voldaan, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, met een wijziging in de partijaanduiding.