In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 november 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake haar WIA-uitkering. Appellante, die zich op 2 juni 2014 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten, ontving een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv had haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 38,23% en later op 38,61%. Appellante was het niet eens met deze besluiten en heeft bezwaar aangetekend, wat door het Uwv ongegrond werd verklaard. De rechtbank Overijssel heeft het beroep van appellante gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de Raad heeft in hoger beroep de zaak opnieuw beoordeeld.
De Raad heeft zich laten adviseren door psychiater J. Blank-Contant, die concludeerde dat appellante op de datum in geding leed aan een ernstige depressieve stoornis met psychotische kenmerken en een posttraumatische stressstoornis. De deskundige oordeelde dat appellante meer beperkt was dan het Uwv had aangenomen en dat zij op de datum in geding niet in staat was om te werken. De Raad heeft de bevindingen van de deskundige gevolgd, omdat deze blijk gaven van een zorgvuldig en consistent onderzoek.
Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellante gegrond verklaard, de aangevallen uitspraak vernietigd en het bestreden besluit van het Uwv herroepen. De Raad heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 100% per 30 mei 2016 en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 3.584,- bedragen. Deze uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.