ECLI:NL:CRVB:2019:3639

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2019
Publicatiedatum
15 november 2019
Zaaknummer
17/2446 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid van appellante met psychische klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 november 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake haar WIA-uitkering. Appellante, die zich op 2 juni 2014 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten, ontving een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv had haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 38,23% en later op 38,61%. Appellante was het niet eens met deze besluiten en heeft bezwaar aangetekend, wat door het Uwv ongegrond werd verklaard. De rechtbank Overijssel heeft het beroep van appellante gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de Raad heeft in hoger beroep de zaak opnieuw beoordeeld.

De Raad heeft zich laten adviseren door psychiater J. Blank-Contant, die concludeerde dat appellante op de datum in geding leed aan een ernstige depressieve stoornis met psychotische kenmerken en een posttraumatische stressstoornis. De deskundige oordeelde dat appellante meer beperkt was dan het Uwv had aangenomen en dat zij op de datum in geding niet in staat was om te werken. De Raad heeft de bevindingen van de deskundige gevolgd, omdat deze blijk gaven van een zorgvuldig en consistent onderzoek.

Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellante gegrond verklaard, de aangevallen uitspraak vernietigd en het bestreden besluit van het Uwv herroepen. De Raad heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 100% per 30 mei 2016 en het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 3.584,- bedragen. Deze uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

17.2446 WIA

Datum uitspraak: 13 november 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 17 februari 2017, 16/2360 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K. Aslan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Aslan. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.K. Affia.
Het onderzoek is heropend na de zitting. De Raad heeft J. Blank-Contant, psychiater, benoemd als deskundige. Blank-Contant heeft op 19 maart 2019 haar rapport uitgebracht. Partijen hebben gebruik gemaakt van de aan hen geboden gelegenheid om op dit rapport hun zienswijzen te geven.
De deskundige heeft op 14 mei 2019 nader gerapporteerd.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer.
Er heeft opnieuw een onderzoek ter zitting plaatsgevonden op 9 oktober 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Aslan. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. H. ten Brinke.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als zorgconsulent voor 16,26 uur per week. Op 2 juni 2014 heeft appellante zich, vanuit de situatie dat zij een uitkering op grond van de Werkloosheidwet ontving, ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluiten van
30 maart 2016 en 22 april 2016 appellante met ingang van 30 mei 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 38,23%.
1.2.
Het bezwaar van appellante tegen deze besluiten is bij besluit van 23 augustus 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv verwezen naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 38,61%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, voor zover daarbij het bezwaar ongegrond is verklaard en de vergoeding van de kosten in bezwaar is afgewezen. De rechtbank heeft het bezwaar gegrond verklaard omdat in het bestreden besluit het arbeidsongeschiktheidspercentage is gewijzigd ten opzichte van de primaire besluitvorming. De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar stelling dat haar lichamelijke en psychische beperkingen zijn onderschat.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat bij haar sprake is van een ernstige depressieve stoornis en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar psychische problematiek heeft onderschat. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft zij in hoger beroep een brief van psychiater dr. C. Verburg van 5 mei 2017 overgelegd en een rapport over de periode van 12 maart 2018 tot en met 17 april 2018 van gz-psycholoog V.I. Panjer.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet betwist is dat bij appellante ten tijde in geding sprake was van psychische en lichamelijke klachten. De vraag die in deze procedure centraal staat is of het Uwv in de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 augustus 2016 voldoende rekening heeft gehouden met de klachten van appellante per
30 mei 2016. Voor de beantwoording van deze vraag heeft de Raad zich laten adviseren door Blank-Contant.
4.2.
In haar rapport heeft Blank-Contant geconcludeerd dat bij appellante op de datum in geding een ernstige depressieve stoornis met psychotische kenmerken en een posttraumatische stressstoornis aanwezig was. De deskundige acht appellante meer beperkt dan is aangenomen in de FML van 3 augustus 2016. Verder kan de deskundige zich niet verenigen met het standpunt van de (bezwaar)verzekeringsartsen dat appellante op de datum in geding in staat was acht uur per dag dan wel 40 uur per week te werken. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat, gezien het grote aantal beperkingen en de ernst van deze beperkingen, appellante op de datum in geding in het geheel niet in staat was te werken.
4.3.
Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met een rapport van 10 april 2019 namens het Uwv op het rapport van de deskundige gereageerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is van mening dat de deskundige haar eigen waarneming op basis van een anamnese bijna 3 jaar na dato zonder een kritische blik extrapoleert naar de situatie van toen zonder de resultaten van het onderzoek rondom de datum in geding in acht te nemen. Daarbij gaat de psychiater volledig voorbij aan de door het Uwv gehanteerde kaders van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden.
4.4.
Appellante heeft aangevoerd dat de bevindingen van de deskundige grotendeels overeen komen met de door de behandelend psychiater in 2016 en 2017 gedane mededelingen.
4.5.
In het aanvullende rapport van 14 mei 2019 heeft de deskundige desgevraagd nader toegelicht dat de reactie van de verzekeringsarts geen nieuwe gezichtspunten bevat over de aard en ernst van de psychiatrische stoornis op de datum in geding en dan ook geen aanleiding geeft haar rapport aan te passen.
4.6.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter de conclusies van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde, deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het rapport van de deskundige geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De bevindingen komen ook in veel opzichten overeen met de van de behandelend psychiater afkomstige informatie en conclusies. Dat het rapport afwijkt van de opvatting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is op zichzelf niet voldoende om tot een ander oordeel te komen.
4.7.
De overwegingen in 4.1 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep van appellante slaagt. Het voorgaande betekent dat de aangevallen uitspraak niet geheel in stand kan blijven. Voor de duidelijkheid zal de aangevallen uitspraak in zijn geheel worden vernietigd. Het beroep tegen het bestreden besluit zal worden gegrond verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De Raad zal op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak voorzien door, overeenkomstig hetgeen met partijen ter zitting is besproken voor het geval het hoger beroep van appellante zou slagen, de primaire besluiten van 30 maart 2016 en 22 april 2016 in zoverre te herroepen, dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 30 mei 2016 wordt vastgesteld op 100%.
5. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 1.024,- in bezwaar, € 1.024,- in beroep, en € 1.536,- in hoger beroep wegens verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 23 augustus 2016;
  • herroept de besluiten van 30 maart 2016 en 22 april 2016;
  • bepaalt dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 30 mei 2016 100% bedraagt;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 23 augustus 2016;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 3.584,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 170,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van B.V.K. de Louw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2019.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) B.V.K. de Louw