ECLI:NL:CRVB:2019:3622
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en toegenomen klachten binnen vijf jaar na eerdere beoordeling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante had zich op 15 april 2011 ziek gemeld met schouderklachten en ontving in 2013 geen WIA-uitkering omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. In 2015 meldde zij toegenomen klachten, maar het Uwv weigerde haar een uitkering toe te kennen, stellende dat de toename van beperkingen niet voortkwam uit dezelfde ziekteoorzaak als eerder vastgesteld. De rechtbank onderschreef het oordeel van het Uwv, dat de verzekeringsarts voldoende had gemotiveerd waarom er geen toegenomen beperkingen waren. Appellante voerde in hoger beroep aan dat haar klachten waren verergerd en vroeg om benoeming van een deskundige, maar de Raad oordeelde dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts overtuigend was en dat er geen aanleiding was voor een deskundige. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.