ECLI:NL:CRVB:2019:3619
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA na herbeoordeling door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellant, die als schilder werkzaam was, had zich op 29 januari 2007 ziek gemeld en ontving een WGA-uitkering op basis van de Wet WIA. Na een herbeoordeling door het Uwv, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid op 47,64% werd vastgesteld, heeft appellant bezwaar gemaakt tegen de verlaging van zijn uitkering per 1 mei 2018. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om aan de medische beoordeling te twijfelen. Appellant voerde in hoger beroep aan dat de rapporten van de verzekeringsartsen niet zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat zijn medische situatie niet was verbeterd. De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd hebben waarom de beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 september 2016 zijn vastgesteld. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het hoger beroep van appellant wordt afgewezen.