ECLI:NL:CRVB:2019:3612

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 november 2019
Publicatiedatum
14 november 2019
Zaaknummer
17-1788 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing nabestaandenuitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW). De appellant had een uitkering aangevraagd na het overlijden van zijn echtgenote in 2015, waarbij hij stelde dat hij meer dan 45% arbeidsongeschikt was. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had echter vastgesteld dat de appellant minder dan 45% arbeidsongeschikt was, gebaseerd op een onderzoek door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank Zeeland-West-Brabant had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de Svb zich op dit onderzoek mocht baseren en het bezwaar van de appellant ongegrond verklaard.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt dat zijn medische beperkingen ernstiger zijn dan door de Svb en het Uwv werd aangenomen. De Centrale Raad van Beroep overwoog dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de appellant ten tijde van het overlijden van zijn echtgenote niet voor tenminste 45% arbeidsongeschikt was. De Raad bevestigde dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de aangenomen beperkingen. De Raad concludeerde dat de appellant in staat was de voorgehouden functies te vervullen en dat de aangevallen uitspraak terecht ongegrond was verklaard.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken van de appellant af. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Deze uitspraak werd gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van griffier B. Dogan, en werd openbaar uitgesproken op 14 november 2019.

Uitspraak

17.1788 ANW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 januari 2017, 16/2255 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 14 november 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.M. van Woensel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft de Svb met een brief van 24 mei 2018 nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Woensel. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A. Marijnissen.

OVERWEGINGEN

1. Appellant heeft een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) aangevraagd wegens het overlijden van zijn echtgenote op [in] 2015. Daarbij heeft appellant vermeld dat hij meer dan 45% arbeidsongeschikt is. Op verzoek van de Svb heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) appellant onderzocht en een advies aan de Svb uitgebracht over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant. Met een besluit van 28 oktober 2015 heeft de Svb appellant laten weten dat hij niet in aanmerking komt voor een ANW-uitkering, mede omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant wordt ingeschat op minder dan 45%. Bij beslissing van 3 maart 2016 (bestreden besluit) is het bezwaar hiertegen ongegrond verklaard.
2. In de aangevallen uitspraak is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat de Svb zich heeft mogen baseren op het voldoende zorgvuldig uitgevoerde onderzoek door het Uwv. De medische beperkingen zijn vastgesteld na een voldoende zorgvuldig onderzoek en de aan de schatting ten grondslag gelegde functies zijn geschikt voor appellant. De rechtbank heeft er daarbij op gewezen dat een verslechtering van de medische toestand van appellant na de datum in geding, [in] 2015, geen rol kan spelen in het kader van de ANW. Het beroep is dan ook ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant met name herhaald dat zijn medische beperkingen ernstiger zijn dan aangenomen wordt door het Uwv en de Svb.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant geen recht heeft op een nabestaandenuitkering in de zin van de ANW, omdat hij ten tijde van het overlijden van zijn echtgenote niet voor tenminste 45% arbeidsongeschikt was.
4.2.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de ANW heeft de nabestaande die arbeidsongeschikt is op en sedert de dag van overlijden van de verzekerde en wiens arbeidsongeschiktheid na die dag ten minste drie maanden voortduurt recht op een nabestaandenuitkering. Het begrip arbeidsongeschiktheid is nader gedefinieerd in artikel 11 van de ANW. Dit artikel luidt:
1. Arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken niet in staat is om met arbeid 55% te verdienen van hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
2. In het eerste lid wordt onder de eerstgenoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe die persoon met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
4.3.
Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 23 maart 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA1702, heeft de wetgever met deze bepaling kennelijk beoogd aan te sluiten bij de omschrijving van het begrip arbeidsongeschiktheid in de arbeidsongeschiktheidswetten en ligt het dan ook voor de hand bij de toepassing van
artikel 11 van de ANW zo mogelijk aansluiting te zoeken bij de regelgeving en de jurisprudentie met betrekking tot het begrip arbeidsongeschiktheid in die wetten.
4.4.
Er is geen aanleiding het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden. Op grond van de beschikbare medische en andere gegevens moet geconcludeerd worden dat de verzekeringsartsen van het Uwv bij het opstellen van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) in voldoende mate rekening hebben gehouden met de voor appellant geldende lichamelijke beperkingen. Bij de medische beoordeling is informatie van de behandelende sector betrokken en is appellant gezien door verzekeringsartsen van het Uwv. Appellant heeft zelf geen medische stukken in geding gebracht waaruit twijfel aan de juistheid van de aangenomen beperkingen zou kunnen volgen. De vraag of de medische situatie van appellant is verslechterd na de datum van het overlijden van zijn echtgenote is in het kader van een ANW-aanvraag niet van belang. Derhalve moet geconcludeerd worden dat het bestreden besluit berust op een zorgvuldige medische grondslag.
4.5.
Op grond van de FML en de toelichtingen van de arbeidsdeskundige bij diverse functies moet appellant in staat worden geacht de hem voorgehouden functies te vervullen. De arbeidskundige beoordeling is verder niet betwist en de Raad ziet geen aanknopingspunten dat dit deel van de beoordeling onzorgvuldig of onjuist zou zijn uitgevoerd.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat de rechtbank het beroep terecht ongegrond heeft verklaard. De aangevallen uitspraak zal dan ook bevestigd worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2019.
(getekend) T.L. de Vries
De griffier is verhinderd te ondertekenen.