ECLI:NL:CRVB:2019:3612
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing nabestaandenuitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW). De appellant had een uitkering aangevraagd na het overlijden van zijn echtgenote in 2015, waarbij hij stelde dat hij meer dan 45% arbeidsongeschikt was. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had echter vastgesteld dat de appellant minder dan 45% arbeidsongeschikt was, gebaseerd op een onderzoek door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank Zeeland-West-Brabant had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de Svb zich op dit onderzoek mocht baseren en het bezwaar van de appellant ongegrond verklaard.
In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt dat zijn medische beperkingen ernstiger zijn dan door de Svb en het Uwv werd aangenomen. De Centrale Raad van Beroep overwoog dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de appellant ten tijde van het overlijden van zijn echtgenote niet voor tenminste 45% arbeidsongeschikt was. De Raad bevestigde dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de aangenomen beperkingen. De Raad concludeerde dat de appellant in staat was de voorgehouden functies te vervullen en dat de aangevallen uitspraak terecht ongegrond was verklaard.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken van de appellant af. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Deze uitspraak werd gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van griffier B. Dogan, en werd openbaar uitgesproken op 14 november 2019.