In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 november 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die als dienstplichtig militair een verzoek had ingediend voor toekenning van een militair invaliditeitspensioen. Het verzoek was gebaseerd op psychische en lichamelijke klachten, waarbij het vermoeden bestond dat de appellant leed aan een posttraumatische stressstoornis (PTSS). De staatssecretaris van Defensie had eerder het verzoek afgewezen, omdat de psychische stoornis volgens de staatssecretaris geen verband hield met de dienst. Dit besluit was gebaseerd op rapportages van psychiater M.J. van Weers en verzekeringsarts M. Levy, die concludeerden dat er geen PTSS was vastgesteld.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van de staatssecretaris ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Raad echter geoordeeld dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoonde. De Raad oordeelde dat er onvoldoende deskundigenoordeel was over de diagnose die in 2011 was gesteld door Van Weers, en dat de rapportage van psychiater O. de Klerk uit 2015, die een chronische PTSS met verlaat begin concludeerde, niet was meegenomen in de eerdere besluitvorming.
De Raad heeft de staatssecretaris opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar, waarbij een onderzoek door een psychiater moet worden uitgevoerd om vast te stellen of de appellant ten tijde van zijn verzoek in 2010 een psychische stoornis had en of deze verband hield met zijn dienst. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 3.159,12 bedragen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige en onderbouwde besluitvorming in zaken die betrekking hebben op de toekenning van sociale zekerheidsrechten.