ECLI:NL:CRVB:2019:3600

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 november 2019
Publicatiedatum
14 november 2019
Zaaknummer
17/3420 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van Wajong-uitkering en beoordeling arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Appellante, die sinds 2005 een Wajong-uitkering ontvangt vanwege psychische problematiek, heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar lichamelijke klachten recentelijk zijn vastgesteld als fibromyalgie, wat volgens haar betekent dat zij geen arbeidsvermogen heeft. Het Uwv had eerder besloten haar Wajong-uitkering per 1 januari 2018 te verlagen van 75% naar 70% van het minimumloon, op basis van de conclusie dat zij arbeidsvermogen heeft. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende medische en arbeidskundige grondslagen had voor zijn besluit. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben aangetoond dat appellante in staat is om ten minste vier uur per dag te werken, ondanks haar klachten. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen en dat het Uwv terecht de Wajong-uitkering heeft verlaagd.

Uitspraak

17.3420 WAJONG

Datum uitspraak: 14 november 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
30 maart 2017, 16/2360 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld en een stuk ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2019. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1987, heeft in verband met psychische problematiek sinds 28 december 2005 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 1998) ontvangen, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015) in werking getreden. Appellante heeft desgevraagd een vragenlijst Wajong ingevuld in verband met een beoordeling van haar arbeidsvermogen. Daarop heeft appellante gemeld lichamelijke klachten te hebben. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van
16 oktober 2015 vastgesteld dat appellante arbeidsvermogen heeft, als gevolg waarvan haar Wajong-uitkering met ingang van 1 januari 2018 zal worden verlaagd van 75% naar 70% van het minimumloon. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het Uwv heeft dit bezwaar bij besluit van 29 april 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek van het Uwv zorgvuldig is geweest. In de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapporten is naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk en toereikend gemotiveerd dat appellante arbeidsvermogen heeft.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat recentelijk is vastgesteld dat haar lichamelijke klachten passen bij fibromyalgie en dat zij hierdoor in het geheel geen arbeidsvermogen heeft. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante verwezen naar een uitdraai uit het huisartsenjournaal.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak en naar de uitspraak van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018.
4.2.
In geding is de vraag of het Uwv zich terecht en op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat appellante op 1 januari 2018 mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft als bedoeld in artikel 3:8a van de Wajong 2015.
4.3.1.
Het oordeel van de rechtbank, dat er geen aanleiding is te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv, wordt gevolgd. De verzekeringsartsen hebben genoegzaam onderbouwd dat appellante in staat is om één uur aaneengesloten te werken en ten minste vier uur per dag belastbaar is. Daarbij is betrokken dat bij appellante sprake is van een ‘overige somatoforme stoornis’ en een licht ondergewicht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht het mogelijk dat het licht ondergewicht wel tot enige energetische beperkingen zou kunnen leiden, maar niet zodanig dat appellante niet in staat is vier uur per dag arbeid te verrichten. Ook het dagverhaal van appellante biedt hiervoor geen aanknopingspunten.
4.3.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van de verzekeringsartsen. De omstandigheid dat de behandelend internist van appellante heeft geconcludeerd dat de lichamelijke klachten van appellante mogelijk passen bij fibromyalgie, betekent niet dat de artsen van het Uwv de beperkingen van appellante niet juist hebben vastgesteld. Bij de beoordeling is rekening gehouden met de door appellante naar voren gebrachte pijnklachten van het bewegingsapparaat, die destijds door de verzekeringsarts zijn geduid als ‘overige somatoforme stoornis’.
4.4.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de gezamenlijke conclusies van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt en zij in staat is instructies van een werkgever te begrijpen, te onthouden en uit te voeren. Bij medisch onderzoek zijn er geen aanwijzingen dat de psychische problematiek van appellante, die destijds ten grondslag lag aan de toekenning van de Wajong-uitkering, nog speelt. Gelet hierop is appellante in staat de voorbeeldtaak van inpakker te verrichten.
4.5.
Het Uwv heeft terecht besloten de Wajong-uitkering van appellante met ingang van
1 januari 2018 te verlagen naar 70% van het minimumloon.
4.6.
Uit 4.3.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2019.
(get.) E.J.J.M. Weyers
(get.) S.L. Alves