ECLI:NL:CRVB:2019:3592
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid van functies voor appellante in het kader van de Ziektewet na psychische en lichamelijke klachten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die zich op 17 juni 2015 ziek meldde met psychische klachten, was in geschil over de beëindiging van haar ziekengeld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank had geoordeeld dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek had uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de beperkingen die door de verzekeringsarts waren vastgesteld. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar psychische en lichamelijke klachten.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd en geoordeeld dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts had de dossiergegevens bestudeerd, een anamnese afgenomen en eigen onderzoek verricht. De Raad concludeerde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische situatie van appellante correct had beoordeeld en dat de aangenomen beperkingen adequaat waren. De Raad oordeelde dat appellante niet met medische stukken had aangetoond dat de aangenomen beperkingen ontoereikend waren en dat er geen aanleiding was voor een urenbeperking.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 31 oktober 2019.