ECLI:NL:CRVB:2019:3591
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en recht op ziekengeld na bezwaar van appellant
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland. Appellant, die een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving, had zich ziek gemeld met knieklachten, klachten aan arm en schouder en zichtklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellant per 8 juli 2016 geen recht meer had op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij zich gesteund voelde door een rapport van psychiater H.L.S.M. Busard.
De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was verricht en dat de bevindingen van psychiater Busard niet relevant waren voor de datum in geding. In hoger beroep herhaalde appellant zijn argumenten, maar de Raad oordeelde dat de gronden in essentie een herhaling waren van wat eerder in beroep was aangevoerd. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was voor een nader deskundigenonderzoek.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant niet in aanmerking kwam voor ziekengeld, omdat hij geschikt werd geacht voor de functies die hem eerder waren voorgehouden. De uitspraak werd gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van griffier R.H. Koopman, en werd openbaar uitgesproken op 31 oktober 2019.