ECLI:NL:CRVB:2019:3590

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2019
Publicatiedatum
14 november 2019
Zaaknummer
16/1223 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor loongerelateerde WGA-uitkering en arbeidsongeschiktheid bij gehoorbeperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 november 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering aan appellante, die als datatypiste heeft gewerkt. Appellante had zich ziek gemeld en was aanvankelijk afgewezen voor een WIA-uitkering omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Na bezwaar werd haar echter een uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 35 tot 80%.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellante aan dat onvoldoende rekening was gehouden met haar beperkingen, waaronder longklachten en gehoorproblemen. De Raad heeft deskundigen ingeschakeld om de situatie van appellante te beoordelen. Deskundige Cremers concludeerde dat appellante kwetsbaar was voor geluid en dat zij functies moest hebben in een stille omgeving.

De Raad heeft de rapporten van de deskundigen gevolgd en vastgesteld dat de aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van het Uwv voldeed aan de medische oordelen van de deskundigen. De Raad oordeelde dat de geselecteerde functies, waaronder medewerker bibliotheek en samensteller elektronische apparatuur, geschikt waren voor appellante, mits zij gehoorbescherming droeg. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de eerdere uitspraak werd bevestigd, zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

16.1223 WIA

Datum uitspraak: 13 november 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 7 januari 2016, 14/7272 WIA (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D.M. Schipper, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Schipper. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
M.W.L. Clemens.
De Raad heeft besloten tot heropening van het onderzoek en tot benoeming van
prof. dr. C.W.R.J. Cremers, emeritus hoogleraar KNO-otologie (deskundige Cremers), als onafhankelijk deskundige.
Deskundige Cremers heeft op 18 september 2018 rapport uitgebracht.
Partijen hebben hun zienswijze op dit rapport ingediend.
Vervolgens heeft de Raad besloten tot benoeming van P.E. Hulsen (deskundige Hulsen), registerarbeidsdeskundige.
Deskundige Hulsen heeft op 6 mei 2019 rapport uitgebracht.
Partijen hebben hun zienswijze op het rapport van deskundige Hulsen ingediend.
De Raad heeft onder toepassing van artikel 8:57, eerste en vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en vervolgens het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft gewerkt als datatypiste voor gemiddeld 11,95 uur per week. In 2009 is het dienstverband beëindigd. Op 1 mei 2012 heeft appellante zich ziek gemeld bij het Uwv vanuit een uitkeringssituatie op grond van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft haar in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet.
1.2.
Bij besluit van 27 mei 2014 heeft het Uwv de aanvraag van appellante om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Bij beslissing op bezwaar van 31 oktober 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante hiertegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en appellante met ingang van 29 april 2014 alsnog in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 35 tot 80%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Voor twijfel aan de in beroep nader vastgestelde belastbaarheid van appellante, zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 mei 2015, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien. Verder was de rechtbank er voldoende van overtuigd dat de belastbaarheid van appellante in de beroepsfase aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet wordt overschreden. Terecht is appellante per
29 april 2014 ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 80%. In verband met de in beroep gewijzigde motivering heeft de rechtbank toepassing gegeven aan artikel 6:22 van de Awb en aanleiding gezien om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante en het door haar betaalde griffierecht.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met haar beperkingen wegens longklachten, afwijking aan de linkerknie en hyperacusis. Zij is beperkt ten aanzien van concentratie wegens de klachten van tinnitus en hyperacusis en ook ernstiger beperkt ten aanzien van horen. Appellante heeft verwezen naar een rapport van medisch adviseur P.J.M.W.N. Derks, gedateerd 8 december 2015, een brief van audicien
F. Roquas van 12 februari 2015 en een rapport van arbeidsdeskundige E. Jurriens, gedateerd 13 april 2016.
4.1.
Omdat het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten aanzien van de gehoorbeperkingen van appellante niet overeenkomt met het standpunt van medisch adviseur Derks heeft de Raad besloten tot inschakeling van deskundige Cremers voor onderzoek en advies.
4.2.
Bij rapport van 18 september 2018 heeft deskundige Cremers, op basis van de dossierstukken, verkregen nadere audiometrische en andere medische KNO-informatie over de periode 1990-2016 van het Audiologisch Centrum Brabant en Bravis Ziekenhuis Roosendaal en op basis van eigen bevindingen van oorheelkundig en audiologisch onderzoek op 29 augustus 2018 gerapporteerd. Hij is tot de conclusie gekomen dat bij appellante op
29 april 2014 sprake was van symmetrisch progressief binnenoorverlies, meer uitgesproken in de hogere tonen dan in de lagere tonen, met daarbij in de loop der tijd ontstaan oorsuizen (tinnitus). Bij dit sterk aflopend binnenoorverlies is appellante heel erg kwetsbaar voor zachte spraak (niet/onvolledig verstaan) en voor te harde geluiden (hyperacusis). Daarom dienen voor appellante alleen functies te worden geselecteerd waar zij in stilte kan werken en waar sprake is van één op één gesprekken. Voor een urenbeperking is uitsluitend op basis van het gehoorverlies en mits voldaan is aan de eis van in stilte aangepast te mogen werken, geen aanleiding. Deskundige Cremers adviseert inschakeling van een arbeidsdeskundige ter beoordeling van de geschiktheid van de geselecteerde functies.
4.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van het rapport van deskundige Cremers op 1 oktober 2018 een aangepaste FML opgesteld waarin nadere toelichtingen zijn opgenomen bij de aangenomen beperkingen op item 2.2 (horen) “Voor het verstaan van spraak is een stille omgeving nodig en één op één gesprekken” en op item 3.7 (geluidsbelasting) “Cliënt dient in stilte te kunnen werken”. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens bij rapport van 4 oktober 2018 geconcludeerd dat de geselecteerde functies geschikt blijven.
4.4.
Appellante heeft aangevoerd dat in het merendeel van de geselecteerde functies niet wordt tegemoetgekomen aan de bevindingen en conclusies van deskundige Cremers.
4.5.
De Raad heeft vervolgens, gelet op het advies van deskundige Cremers en de reacties van beide partijen, aanleiding gezien voor inschakeling van deskundige Hulsen. In zijn rapport van 6 mei 2019 concludeert de deskundige, na overleg met deskundige Cremers, dat de functie medewerker bibliotheek (SBC-code 315131) geschikt is te achten voor appellante, omdat het geluidsniveau structureel niet hoger is dan 40 tot 50 dB. Dit wil zeggen dat er sprake is van een stille werkomgeving met beperkt achtergrondgeluid van toetsenborden en geluid van printers/kopieermachines. De functies van samensteller elektronische apparatuur
(SBC-code 267050) en medewerker intern transport (SBC-code 111220) kennen een structurele geluidsbelasting van ten minste 60 dB en zijn daarom niet geschikt voor appellante, maar met gebruik van adequate gehoorbescherming zijn deze functies wel geschikt te achten. De functie van bezorger apotheekproducten (SBC-code 282102) kent, ook wanneer van een elektrische auto gebruik wordt gemaakt, een structurele geluidsbelasting van ruim 50 tot ongeveer 60 dB en is daarom ongeschikt. In deze functie is werken met gehoorbescherming niet mogelijk omwille van de verkeersveiligheid. Over de vraag of in redelijkheid van appellante gevergd kan worden dat zij gehoorbescherming draagt bij de uitoefening van de functies van samensteller elektronische apparatuur en medewerker intern transport, hebben beide deskundigen zich niet uitgelaten, omdat dit naar hun zeggen een juridische kwestie betreft.
4.6.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 15 mei 2019 de functie van bezorger apotheekproducten alsnog laten vervallen en de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling gebaseerd op de resterende functies van medewerker bibliotheek, samensteller elektronische apparatuur en medewerker intern transport, waarmee het arbeidsongeschiktheidspercentage ongewijzigd blijft. Hij heeft toegelicht dat in de functie samensteller elektronische apparatuur de geluidsbelasting ongeveer 50 dB zal zijn en geen
60 dB, omdat alleen sprake is van geluiden van het roteren van een jakobsladder, een lopende band en afzuigapparaat terwijl de medewerkers redelijk afgescheiden werkplekken hebben. Bovendien kan gehoorbescherming worden gedragen. In de functie medewerker intern transport gaat het om het geluid van een radio, wat een subjectieve beleving is. Ook hier kan gehoorbescherming worden gedragen.
4.7.
Appellante heeft hierop aangevoerd dat gehoorbescherming over de hoortoestellen die zij draagt een voortdurende akoestische piep geeft en bij uitschakeling van de gehoortoestellen kans bestaat op een sociaal isolement. Spraak is dan nagenoeg onmogelijk evenals contact met collega’s. Bovendien ervaart zij met gehoorbescherming een algeheel gevoel van onveiligheid.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
De Raad ziet geen aanleiding de deskundigen Cremers en Hulsen niet te volgen in hun standpunten, aangezien hun rapporten blijk geven van een zorgvuldig onderzoek en inzichtelijk en consistent zijn gemotiveerd. Met de aangepaste FML van 1 oktober 2018 is het Uwv voorts volledig tegemoet gekomen aan het medisch oordeel van deskundige Cremers. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is ten slotte overtuigend gemotiveerd dat voor meer beperkingen dan thans zijn aangenomen in de FML geen aanleiding bestaat.
5.2.
De vraag naar de geschiktheid voor de resterende functies van medewerker bibliotheek, samensteller elektronische apparatuur en medewerker intern transport wordt bevestigend beantwoord. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep wordt gevolgd in zijn standpunt dat van appellante in redelijkheid gevergd kan worden dat zij gehoorbescherming draagt bij de uitoefening van de functies samensteller elektronische apparatuur en medewerker intern transport, indien zij het geluidsniveau of de werkomgeving in die functies als belastend ervaart. Van belang in dit verband is dat de deskundige Cremers als zodanig geen
contra-indicaties aanwezig acht voor het gebruik van gehoorbescherming door appellante, waarmee voldaan kan worden aan de voorwaarde van een stille werkomgeving. In beide functies, waar met het gebruik van gehoorbescherming een verlaging van de geluidsbelasting van 15 tot 25 dB kan worden bereikt, is samenwerken of een andere vorm van contact met collega’s tijdens het werk niet strikt noodzakelijk. De functies kennen voorts een urenomvang die varieert van 15 tot 30 uur per week, zodat niet van appellante wordt gevergd dat zij gedurende een volledige werkdag of gedurende een volledige werkweek gehoorbescherming draagt.
5.3.
Gelet op 5.1 en 5.2 slaagt het hoger beroep niet en zal de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, met verbetering van gronden worden bevestigd.
5.4.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2019.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) S.L. Alves

KS