ECLI:NL:CRVB:2019:3587
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Opschorting van bijstand na niet verschijnen op gesprek en juistheid van telefoonnotitie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarbij de rechtbank het beroep van appellante ongegrond heeft verklaard. Appellante ontving vanaf 12 januari 2016 bijstand op grond van de Participatiewet (PW). In het kader van een rechtmatigheidsonderzoek heeft het college appellante uitgenodigd voor een gesprek op 20 november 2017, maar appellante is niet verschenen. Het college heeft daarop de bijstand van appellante per die datum opgeschort en later ingetrokken. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college heeft deze ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar van het niet verschijnen geen verwijt kan worden gemaakt, omdat zij telefonisch contact had gehad met een medewerker van het college om de afspraak te verzetten. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante wel degelijk een verwijt te maken valt, omdat zij niet heeft geprobeerd om voor de kinderen een oplossing te vinden en geen contact heeft opgenomen met het college na het telefoongesprek. De telefoonnotitie van de medewerker werd als juist beschouwd, en er waren geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de verslaglegging niet correct was.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van V.Y. van Almelo als griffier, en is openbaar uitgesproken op 12 november 2019.