ECLI:NL:CRVB:2019:3587

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 november 2019
Publicatiedatum
14 november 2019
Zaaknummer
18-4223 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting van bijstand na niet verschijnen op gesprek en juistheid van telefoonnotitie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarbij de rechtbank het beroep van appellante ongegrond heeft verklaard. Appellante ontving vanaf 12 januari 2016 bijstand op grond van de Participatiewet (PW). In het kader van een rechtmatigheidsonderzoek heeft het college appellante uitgenodigd voor een gesprek op 20 november 2017, maar appellante is niet verschenen. Het college heeft daarop de bijstand van appellante per die datum opgeschort en later ingetrokken. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college heeft deze ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar van het niet verschijnen geen verwijt kan worden gemaakt, omdat zij telefonisch contact had gehad met een medewerker van het college om de afspraak te verzetten. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante wel degelijk een verwijt te maken valt, omdat zij niet heeft geprobeerd om voor de kinderen een oplossing te vinden en geen contact heeft opgenomen met het college na het telefoongesprek. De telefoonnotitie van de medewerker werd als juist beschouwd, en er waren geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de verslaglegging niet correct was.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van V.Y. van Almelo als griffier, en is openbaar uitgesproken op 12 november 2019.

Uitspraak

18 4223 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 12 november 2019
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 juli 2018, 18/1000 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. G. Grijs, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2019. Namens appellante is mr. G. Grijs verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.J.M. Codrington.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving vanaf 12 januari 2016 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
In het kader van een rechtmatigheidsonderzoek heeft het college appellante bij brief van 8 november 2017 uitgenodigd voor een gesprek op 20 november 2017 om 8:30 uur en haar verzocht diverse in de brief vermelde gegevens naar het gesprek mee te nemen. Appellante is niet verschenen en heeft geen stukken overgelegd.
1.3.
Bij besluit van 20 november 2017 (besluit 1) heeft het college het recht op bijstand van appellante per die datum opgeschort. Het college heeft appellante in de gelegenheid gesteld haar verzuim te herstellen en haar uitgenodigd voor een gesprek op 22 november 2017 en haar verzocht de eerder opgevraagde stukken mee te nemen. Voorts heeft het college appellante meegedeeld dat de bijstand zal worden beëindigd (lees: ingetrokken) indien zij aan deze uitnodiging geen gevolg geeft. Appellante is ook op dit gesprek niet verschenen.
1.4.
Bij besluit van 1 december 2017 (besluit 2) heeft het college de bijstand van appellante met ingang van 20 november 2017 ingetrokken en de over de periode van 20 november 2017 tot en met 30 november 2017 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 343,63 van appellante teruggevorderd.
1.5.
Bij besluit van 9 februari 2018 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het hoger beroep is uitsluitend gericht tegen de aangevallen uitspraak voor zover die ziet op besluit 1.
4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op grond van
artikel 54, eerste lid, van de PW bevoegd is tot opschorting van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of betrokkene de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, of indien de betrokkene anderszins onvoldoende medewerking verleent.
4.3.
Niet in geschil is dat appellante op 20 november 2017 niet op gesprek is verschenen en niet de eerder gevraagde stukken heeft ingeleverd. Appellante voert aan dat haar van het niet verschijnen geen verwijt kan worden gemaakt. Zij heeft op 17 november 2017 telefonisch contact gehad met een medewerker van de afdeling T&T Bijzondere Onderzoeken (medewerker) om de afspraak te verzetten, omdat zij haar kinderen naar school moest brengen. De medewerker hield echter halsstarrig vast aan het tijdstip van 8:30 uur. Hierdoor werd appellante gedwongen te kiezen tussen het enerzijds naar school brengen van haar kinderen, dan wel haar afspraak na te komen met het college en aldus te handelen in strijd met de Leerplichtwet. Appellante heeft de belangen van haar kinderen laten prevaleren.
4.4.
Deze grond slaagt niet. Uit het de telefoonnotitie die de medewerker heeft gemaakt van het gesprek met appellante blijkt dat de medewerker appellante heeft verteld dat ze moest proberen om voor de kinderen een oplossing te vinden. Appellante heeft vervolgens tijdens het telefoongesprek aangegeven dat ze dat zou gaan proberen en dat ze hoe dan ook naar de afspraak zou komen. Appellante betwist weliswaar de verslaglegging van het telefoongesprek, maar er zijn geen aanknopingspunten in de stukken dat die verslaglegging niet juist is. Daar komt bij dat appellante na het gesprek geen contact meer heeft opgenomen met het college. Pas nadat zij al te laat was voor de afspraak van 08:30 uur heeft zij een e-mailbericht gestuurd naar de medewerker met de mededeling dat het haar spijt dat ze niet aanwezig kon zijn. Ook de inhoud van dat bericht biedt geen aanknopingspunten voor het standpunt dat er iets anders is afgesproken dan weergegeven in de telefoonnotitie. Uitgangspunt was derhalve ook na het telefoongesprek dat appellante op gesprek zou verschijnen en de eerder gevraagde stukken moest overleggen. Appellante valt een verwijt te maken van het feit dat zij vervolgens zonder voorafgaand bericht niet is verschenen en dat de gevraagde stukken niet zijn overgelegd.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van V.Y. van Almelo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 november 2019.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) V.Y. van Almelo