ECLI:NL:CRVB:2019:3584
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van medisch onderzoek en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die zich ziek had gemeld met rug- en knieklachten. Appellante had eerder een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had haar aanvraag afgewezen omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
Appellante stelde in hoger beroep dat haar gezondheidsklachten onvoldoende waren onderkend door het Uwv en dat zij de geselecteerde functies niet kon uitoefenen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had dossiergegevens bestudeerd, een anamnese afgenomen en zowel psychisch als lichamelijk onderzoek gedaan. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv.
De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de gezondheidsklachten van appellante en dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.