Uitspraak
18.6437 WW
OVERWEGINGEN
ZW-dagloon juist vastgesteld op € 40,33 bruto en is de duur van de WW-uitkering juist vastgesteld op drie maanden.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de hoogte van het WW-dagloon en het ZW-dagloon ter discussie staat. Appellante, die werkzaam was als administratief medewerkster, heeft haar WW-uitkering aangevraagd na een ontslag op staande voet. Het Uwv heeft haar een WW-uitkering toegekend, maar appellante is het niet eens met de hoogte van het dagloon, dat is vastgesteld op € 40,33 bruto. Ze stelt dat haar werkgever de gewerkte uren en het salaris niet volledig heeft doorgegeven, waardoor de gegevens in de polisadministratie onjuist zijn.
De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, met de overweging dat het Uwv in beginsel mag uitgaan van de juistheid van de gegevens uit de polisadministratie, tenzij appellante kan aantonen dat deze gegevens onjuist zijn. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat het Uwv ten onrechte is uitgegaan van de loongegevens in de polisadministratie, omdat zij nog recht heeft op nabetaling van achterstallig loon. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv de referteperiode voor de loonberekening correct heeft vastgesteld en dat het dagloon terecht is vastgesteld op € 40,33 bruto. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat appellante geen concrete en verifieerbare gegevens heeft overgelegd die aantonen dat het Uwv niet heeft mogen uitgaan van de gegevens in de polisadministratie.
De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en oordeelt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.