ECLI:NL:CRVB:2019:3567

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2019
Publicatiedatum
13 november 2019
Zaaknummer
17/7603 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ongewijzigde voortzetting WIA-uitkering en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland, die het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellante had zich ziek gemeld met psychische klachten en ontving een WIA-uitkering. Het Uwv had haar uitkering ongewijzigd voortgezet, maar appellante was het niet eens met de medische beoordeling en de vastgestelde belastbaarheid. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is verricht. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die tot een ander oordeel kunnen leiden. De arbeidsdeskundige heeft voldoende gemotiveerd dat de belasting in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

17.7603 WIA

Datum uitspraak: 13 november 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
15 november 2017, 17/1751 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2019. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.R. Bos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als medewerker stomerij voor 32,15 uur per week. Op 23 januari 2012 heeft appellante zich met psychische klachten ziek gemeld. Op 14 oktober 2013 heeft appellante een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Bij besluit van 19 februari 2014 heeft het Uwv appellante met ingang van 20 januari 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 37,99%.
1.2.
Appellante heeft op 12 september 2016 bij het Uwv melding gedaan van een verslechtering van haar gezondheidssituatie. Bij besluit van 22 november 2016 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat haar WIA-uitkering ongewijzigd wordt voortgezet, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 18 november 2016 nader is vastgesteld op 66,10%. Hieraan lag een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek ten grondslag.
1.3.
Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 22 november 2016 is bij beslissing op bezwaar van 18 april 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een voldoende zorgvuldig medisch onderzoek. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts dossierstudie heeft verricht, appellante op het spreekuur heeft gezien en haar psychisch en lichamelijk heeft onderzocht. De rechtbank heeft er verder op gewezen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep eveneens dossierstudie heeft verricht, bij de hoorzitting aanwezig is geweest en appellante heeft geobserveerd, en dat hij bij de beoordeling rekening heeft gehouden met de door appellante overgelegde informatie van haar huisarts van 1 februari 2017. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom er naast de door de verzekeringsarts vastgestelde lichamelijke en psychische beperkingen geen aanleiding is om in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 oktober 2016 verdergaande beperkingen aan te nemen. In wat appellante in beroep heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. Hiertoe heeft de rechtbank onder meer overwogen dat appellante geen aanvullende medische informatie heeft overgelegd, behalve de informatie van haar huisarts en die informatie is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn beoordeling betrokken. De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapporten van 12 april 2017 en 19 september 2017 voldoende heeft gemotiveerd dat de belasting in de geselecteerde functies de vastgestelde medische belastbaarheid van appellante niet overschrijdt.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep, onder verwijzing naar wat zij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht, haar standpunt herhaald dat haar medische beperkingen zijn onderschat en onvoldoende zijn vertaald in de FML wat betreft de beoordelingspunten 1.9.8 (hoog handelingstempo) en 1.9.9. (verhoogd persoonlijk risico). Volgens appellante komt het beoordelingspunt 1.9.8 wel in één van de geselecteerde functies naar voren maar niet in de FML en volgens appellante had door haar medicijngebruik een beperking op het beoordelingspunt 1.9.9 moeten worden aangenomen. Appellante heeft de geschiktheid van de geselecteerde functies betwist.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden tegen de medische
onderbouwing van het bestreden besluit aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft deze
gronden afdoende besproken en heeft overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek naar de beperkingen van appellante zorgvuldig is verricht en heeft zij terecht geen aanleiding gezien om de medische beoordeling door de verzekeringsartsen voor onjuist te houden. Appellante heeft ook in hoger beroep geen medische gegevens in het geding gebracht die tot een ander oordeel kunnen leiden dan de rechtbank heeft gegeven. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid worden daarom geheel onderschreven.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank op goede gronden geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de in de geselecteerde functies voorkomende belasting de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt en dat appellante in staat moet worden geacht deze functies te verrichten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 12 april 2017, 13 september 2017 en 19 september 2017, na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 13 september 2017, de daarin voorkomende overschrijdingen van de belastbaarheid (signaleringen) voldoende gemotiveerd toegelicht.
5. Uit 4.1. en 4.2. volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade wordt afgewezen.
7. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van H. Spaargaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2019.
(get.) J.P.M. Zeijen
(get.) H. Spaargaren