Uitspraak
17 1545 PW, 17/1546 PW, 17/5467 PW, 17/6423 PW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
(de onroerende zaak). Het betreft een perceel (nummer [nummer] ) met daarop een woning aan de [adres] in het district [district] met een op 3 december 2015 getaxeerde waarde van € 29.250,-. Het college heeft appellant gevraagd om stukken over te leggen en appellant op 3 en 24 februari 2016 en 14 april 2016 gehoord. De bevindingen van het rechtmatigheidsonderzoek zijn neergelegd in een rapport van 22 april 2016.
22 april 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 26 juli 2016 (bestreden besluit 1), de bijstand ingetrokken met ingang van 11 september 2015 en de over de periode van 11 september 2015 tot en met 29 februari 2016 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 7.128,67 van appellant teruggevorderd. Aan bestreden besluit 1 ligt ten grondslag dat appellant beschikt over vermogen met een waarde boven de voor hem toepasselijke grens van het vrij te laten vermogen. Appellant heeft van de onroerende zaak in Suriname geen melding gemaakt bij het college, zodat hij de op hem rustende inlichtingenplicht heeft geschonden.
CA0086) moet, mede gelet op artikel 11 van de PW, de term beschikken zo worden uitgelegd dat deze ziet op de mogelijkheid voor een betrokkene om de bezitting feitelijk aan te wenden om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.
24 juli 2004 door de Stichting [Stichting] te [gemeente] aan X is geleend voor de aankoop van een perceel, is aangewend voor de aankoop van de onroerende zaak. Voorts blijkt uit de overgelegde facturen en kwitanties niet dat die zien op door X gemaakte kosten voor
(de bouw van) de woning.
29 juli 2004 aan X heeft verkocht, terwijl hij toen nog niet kon vermoeden dat hij ooit een beroep op bijstand zou moeten doen. Deze beroepsgrond slaagt niet. Weliswaar heeft appellant op 29 juli 2004 al een koopovereenkomst gesloten, maar doordat de onroerende zaak tot 17 mei 2016 niet is geleverd, is appellant daarvan al die tijd (juridisch) eigenaar gebleven en kon hij gelet op 4.4.2 en 4.4.3 - daarover beschikken. Door op 17 mei 2016, derhalve nadat het college tot intrekking en terugvordering van bijstand had besloten, alsnog tot levering van de onroerende zaak aan X over te gaan, hoewel hij het eerder voor een symbolisch bedrag aan X had verkocht, heeft appellant een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid getoond voor de voorziening in het bestaan. Van appellant mocht worden verwacht dat hij niet tot levering overging dan wel daaraan de voorwaarde verbond dat voor de onroerende zaak alsnog een reële prijs zou worden betaald.