ECLI:NL:CRVB:2019:3534

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 oktober 2019
Publicatiedatum
11 november 2019
Zaaknummer
18/6532 AW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een sollicitatieprocedure en de motivering van bestuursbesluiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een geschil tussen het college van bestuur van de Universiteit van Amsterdam en een betrokkene die zich had aangemeld voor een functie. Het college had besloten om de betrokkene niet in aanmerking te brengen voor de functie, omdat een andere kandidaat meer ervaring had met een specifieke vaktechnische techniek. De rechtbank had het beroep van de betrokkene gegrond verklaard en het college opgedragen een nieuwe beslissing te nemen, omdat het bestreden besluit volgens de rechtbank een motiveringsgebrek vertoonde.

De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het college voldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom de keuze op de andere kandidaat is gevallen. De Raad benadrukt dat het bestuursorgaan beoordelingsvrijheid heeft in sollicitatieprocedures en dat de rechter terughoudend moet toetsen of het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken om te onderbouwen dat het college in zijn beoordeling de capaciteiten van de betrokkene tegen de functie-eisen heeft kunnen afwegen.

De Raad concludeert dat er geen motiveringsgebrek is en dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de betrokkene niet voor de functie in aanmerking te brengen. Het hoger beroep van het college slaagt, en de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd voor zover deze is aangevochten. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.6532 AW-PV

Datum uitspraak: 31 oktober 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 november 2018, 17/7662 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van bestuur van de Universiteit van Amsterdam (college)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Zitting heeft: C.H. Bangma, als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: F. Demiroğlu
Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.L. Dijkstra en mr. E. Hollink.
Namens betrokkene is dr. L.J. Stal verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 7 november 2017 ongegrond.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Bij besluit van 7 november 2017 (bestreden besluit), heeft het college besloten om betrokkene niet in aanmerking te brengen voor de functie waarvoor zij haar belangstelling kenbaar heeft gemaakt. Betrokkene is afgewezen voor de functie omdat een andere kandidaat meer ervaring had met de toepassing en het instrueren van een bepaalde [vaktechnische] techniek, namelijk het werken met [materiaal] .
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd wegens een motiveringsgebrek en het college opdracht gegeven een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
De beslissing van een bestuursorgaan in een sollicitatieprocedure zoals hier aan de orde is het resultaat van een beoordeling van de capaciteiten van de betrokkene tegen de achtergrond van de functie-eisen. Daarbij heeft het bestuursorgaan beoordelingsvrijheid. Daarom is de toetsing door de rechter terughoudend. Zij is in beginsel beperkt tot de beantwoording van de vraag of het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen. De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 25 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2498.
Op de genoemde functie heeft naast betrokkene nog een kandidaat gesolliciteerd. Dat betekent dat het college keuzevrijheid had ten aanzien van de kandidaten. Dat neemt niet weg dat een bestuursorgaan in een geval als dit wel enig inzicht moet bieden en moet onderbouwen waarom de keuze niet op betrokkene is gevallen. De Raad verwijst naar zijn uitspraak van
22 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3533.
Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat er geen motiveringsgebrek kleeft aan het bestreden besluit. Het college heeft met de motivering in het bestreden besluit voldoende inzichtelijk gemaakt waarom de keuze niet op betrokkene, maar op de andere kandidaat is gevallen. In de functie-eisen is het werken met [vaktechnische] technieken opgenomen. Het werken met [materiaal] valt hieronder. Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat het college in zijn beoordeling heeft mogen meewegen dat betrokkene hiermee minder ervaring had dan de andere kandidaat. De beslissing is dan ook het resultaat van een beoordeling van de capaciteiten van betrokkene tegen de achtergrond van de functie-eisen. Nu het college tevens inzichtelijk heeft gemaakt waarom de andere kandidaat meer geschikt was voor de functie, is de conclusie dat het college in redelijkheid heeft mogen oordelen om betrokkene niet in aanmerking te brengen voor de functie. Het hoger beroep van het college slaagt.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) F. Demiroğlu (getekend) C.H. Bangma