ECLI:NL:CRVB:2019:3533

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 november 2019
Publicatiedatum
11 november 2019
Zaaknummer
19/3953 WMO15-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

Op 11 november 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekers, bestaande uit een moeder en haar minderjarige kinderen, hebben zich op 25 juli 2018 gemeld bij het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam voor opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college heeft hen vanaf augustus 2018 crisisopvang geboden, maar heeft op 28 augustus 2018 de aanvraag van de meerderjarige zoon van verzoekster voor deze opvang afgewezen. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard, omdat de zoon niet in aanmerking kwam voor opvang volgens de Wmo 2015.

De rechtbank Amsterdam heeft de beroepen van verzoekers tegen de besluiten van het college ongegrond verklaard. Verzoekers hebben vervolgens een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening, waarbij zij een maatwerkvoorziening voor opvang vroegen. De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling overwogen dat het college voldoende opvang biedt aan verzoekster en haar kinderen en dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat de geboden opvang niet voldoet aan de eisen. Bovendien verblijft verzoeker inmiddels in Lelystad en heeft hij toegang tot de bed-bad-brood-regeling. Gelet op deze omstandigheden heeft de voorzieningenrechter geconcludeerd dat er geen spoedeisend belang aanwezig is om de gevraagde voorziening te treffen. De verzoeken zijn dan ook afgewezen.

De uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

19.3953 WMO15-VV, 19/4052 WMO15-VV

Datum uitspraak: 11 november 2019
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op de verzoeken om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoekster] (verzoekster), mede namens haar minderjarige kinderen [A.], [B.], [C.] en [D.], en [verzoeker] (verzoeker) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens verzoekers heeft mr. H.M. de Roo, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van rechtbank Amsterdam van 15 augustus 2019, 19/1419 en 18/7594
(aangevallen uitspraak) en verzoeken ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening.
Verzoekers hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2019. Namens verzoekers is
mr. De Roo verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C. Smit.

OVERWEGINGEN

1.1.
Verzoeker is de meerderjarige zoon van verzoekster. Hij, verzoekster en haar minderjarige kinderen hebben zich op 25 juli 2018 gemeld bij het college voor opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college heeft verzoekster en haar minderjarige kinderen vanaf augustus 2018 opvang geboden in de crisisopvang. Het college heeft op 28 augustus 2018 geweigerd verzoeker tot deze opvang toe te laten. Verzoekers hebben op 14 september 2018 een aanvraag voor opvang op grond van de Wmo 2015 ingediend. Het college heeft bij besluit van 31 oktober 2018 deze aanvraag van verzoekers afgewezen.
1.2.
Het college heeft bij besluit van 27 november 2018 (bestreden besluit 1) het bezwaar van verzoeker tegen deze weigering ongegrond verklaard, omdat hij op grond van artikel 1.2.2, tweede lid, van de Wmo 2015 niet in aanmerking komt voor opvang. Het college heeft verder bij besluit van 25 januari 2019 (bestreden besluit 2), voor zover van belang, het bezwaar van verzoekster tegen het besluit van 31 oktober 2018 ongegrond verklaard. Uit onderzoek van de GGD is namelijk gebleken dat zij voldoende zelfredzaam is en daarom niet voldoet aan de voorwaarden voor opvang als maatwerkvoorziening.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak de beroepen van verzoekers tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, voor zover van belang, overwogen dat uit het onderzoek van de GGD volgt dat verzoekster voldoende in staat is zelfstandig te wonen en ook op andere leefgebieden bij haar geen zorgen naar voren komen. De rechtbank heeft verder overwogen dat het college overtuigend heeft gemotiveerd dat verzoeker niet in aanmerking komt voor maatschappelijke opvang.
3. Verzoekers hebben verzoeken gedaan tot het treffen van een voorlopige voorziening in de vorm van een maatwerkvoorziening opvang.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
Het college biedt verzoekster en haar minderjarige kinderen opvang in de crisisopvang. Het college zal deze opvang niet beëindigen en zeker niet voor de Raad in de bodemprocedure uitspraak zal hebben gedaan. Verzoekster heeft het door het college gestelde niet bestreden. Daar komt bij dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat de geboden opvang niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Verzoeker verblijft inmiddels in Lelystad en het college heeft laten weten dat de bed-bad-brood-regeling voor hem beschikbaar is. Hij heeft niet gesteld dat hij geen onderdak heeft en de bed-bad-brood-regeling niet voor hem beschikbaar is. Gelet op deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang aanwezig om de gevraagde voorziening te treffen. De verzoeken worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2019.
(getekend) J. Brand
(getekend) C.I. Heijkoop