ECLI:NL:CRVB:2019:3533
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Op 11 november 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekers, bestaande uit een moeder en haar minderjarige kinderen, hebben zich op 25 juli 2018 gemeld bij het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam voor opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college heeft hen vanaf augustus 2018 crisisopvang geboden, maar heeft op 28 augustus 2018 de aanvraag van de meerderjarige zoon van verzoekster voor deze opvang afgewezen. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard, omdat de zoon niet in aanmerking kwam voor opvang volgens de Wmo 2015.
De rechtbank Amsterdam heeft de beroepen van verzoekers tegen de besluiten van het college ongegrond verklaard. Verzoekers hebben vervolgens een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening, waarbij zij een maatwerkvoorziening voor opvang vroegen. De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling overwogen dat het college voldoende opvang biedt aan verzoekster en haar kinderen en dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat de geboden opvang niet voldoet aan de eisen. Bovendien verblijft verzoeker inmiddels in Lelystad en heeft hij toegang tot de bed-bad-brood-regeling. Gelet op deze omstandigheden heeft de voorzieningenrechter geconcludeerd dat er geen spoedeisend belang aanwezig is om de gevraagde voorziening te treffen. De verzoeken zijn dan ook afgewezen.
De uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.