In deze zaak gaat het om de intrekking van de Wsw-indicatie van betrokkene door het bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Vixia, na een ontslag op staande voet wegens herhaaldelijk te laat komen op het werk. Betrokkene was sinds 1999 werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst en had beperkingen van lichamelijke en verstandelijke aard. Na meerdere waarschuwingen en een voorwaardelijke disciplinaire maatregel, werd de dienstbetrekking op 14 juli 2017 onverwijld opgezegd. Het bestuur stelde dat de opzegging rechtens onaantastbaar was en dat betrokkene ter zake een verwijt kon worden gemaakt, wat leidde tot de intrekking van de Wsw-indicatie.
De rechtbank Limburg oordeelde echter dat het bestuur onvoldoende had onderzocht of betrokkene een verwijt kon worden gemaakt van zijn gedrag. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het bestuur op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het bestuur niet voldoende onderzoek had gedaan naar de verwijtbaarheid van betrokkene. De Raad concludeerde dat de medische toestand van betrokkene op het moment van de opzegging van belang was en dat er geen onafhankelijk medisch onderzoek was verricht om de verwijtbaarheid vast te stellen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het bestuur bij het nemen van een nieuw besluit op bezwaar rekening moest houden met de noodzaak van een onafhankelijk medisch onderzoek. Tevens werd het bestuur veroordeeld in de proceskosten van betrokkene en werd griffierecht geheven.