ECLI:NL:CRVB:2019:3516

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 oktober 2019
Publicatiedatum
8 november 2019
Zaaknummer
18/1829 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandeling gestelde aanvraag wegens onvolledige gegevensverstrekking

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de buitenbehandelingstelling van een aanvraag voor bijstandsverlening van appellant, die op 6 september 2016 was ingediend. De aanvraag werd buiten behandeling gesteld omdat appellant niet alle gevraagde gegevens had ingeleverd, waaronder bankafschriften en een verklaring over zijn levensonderhoud voorafgaand aan de aanvraag. De Raad oordeelt dat de appellant onvoldoende informatie heeft verschaft voor de beoordeling van zijn aanvraag, zoals vereist door artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Appellant heeft verklaard dat hij een zwervend bestaan heeft geleid en geen vast adres had, maar heeft niet de benodigde gegevens verstrekt over zijn verblijfplaatsen en de personen die hem mogelijk hebben ondersteund. De Raad benadrukt dat het de verantwoordelijkheid van de aanvrager is om de benodigde informatie te verstrekken, en dat het niet verstrekken van deze gegevens leidt tot de conclusie dat de aanvraag niet kan worden behandeld. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, die had geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders van Zwolle terecht gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om de aanvraag buiten behandeling te stellen.

De Raad wijst ook de beroepsgrond van appellant af dat hij na de buitenbehandelingstelling wel bijstand heeft gekregen, omdat de omstandigheden op dat moment niet waren veranderd. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak, zonder aanleiding te zien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.1829 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 30 maart 2018, 17/2499 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle (college)
Datum uitspraak: 29 oktober 2019
Zitting heeft: A.B.J. van der Ham
Griffier: Y. Itkal
Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. E. Schriemer. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door N.J.J. Massier.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het gaat in deze zaak om de buitenbehandelingstelling van een aanvraag van 6 september 2016 omdat appellant niet alle gevraagde gegevens heeft ingeleverd. De ontbrekende gegevens zijn bankafschriften van een ABN AMRO‑rekening en een verklaring waaruit overigens blijkt hoe appellant voorafgaande aan de aanvraag in zijn levensonderhoud heeft kunnen voorzien.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Voor de beoordeling van de vraag of de aanvrager in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert, zijn de financiële situatie van de aanvrager en de wijze waarop hij (overigens) voorafgaande aan de aanvraag in zijn levensonderhoud heeft kunnen voorzien essentiële gegevens. De aanvrager is gehouden die gegevens over te leggen.
Appellant heeft verklaard dat hij in de periode voordat hij in Zwolle woonde vanaf 2010 een zwervend bestaan heeft geleid. Hij heeft een globale schets gegeven van in welke steden hij in welke periode heeft geleefd. Hij heeft geen vaste verblijfadres gehad maar heeft op verschillende adressen gelogeerd, alwaar hij onderdak, voedsel en wel eens andere spullen kreeg. Appellant beschikte over adres- en telefoongegevens van de personen bij wie hij verbleef. Hij heeft die gegevens niet aan het college verstrekt omdat dit die personen in de problemen zou kunnen brengen in verband met hun uitkeringen, toeslagen, belastingen en dergelijke. Appellant heeft daarmee niet de hem door het college gevraagde verklaring verstrekt waaruit blijkt waarvan hij de zes maanden voorafgaande aan de aanvraag heeft geleefd, wie hem heeft onderhouden, welke bedragen hij heeft ontvangen, op welke wijze hij deze bedragen heeft ontvangen en wat de reden is waarom dit niet kan voortbestaan. De gevolgen van de keuze van appellant om gegevens van derden niet te verstrekken komen geheel voor zijn rekening en risico.
Appellant heeft derhalve onvoldoende informatie verschaft voor de beoordeling van de aanvraag als bedoeld in artikel 4:5, eerste lid, aanhef en sub c, van de Awb. Het gaat daarbij immers om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag van belang kunnen zijn.
Hieruit volgt dat in beginsel was voldaan aan de in artikel 4:5, eerste lid, aanhef en sub c, van de Awb gestelde voorwaarden om de aanvraag niet te behandelen. Niet is gebleken van omstandigheden, waaruit volgt dat het college niet redelijkerwijs gebruik kon maken van zijn bevoegdheid tot buitenbehandelingstelling
Omdat alleen al het niet verstrekken van de gevraagde verklaring voldoende grondslag vormt voor het bestreden besluit, behoeft wat is aangevoerd met betrekking tot de ABN AMRO‑rekening geen bespreking meer.
De beroepsgrond dat appellant een half jaar na de buitenbehandelingstelling wel bijstand heeft gekregen, terwijl de omstandigheden niet zijn veranderd is een herhaling van wat appellant in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft die grond in de aangevallen uitspraak verworpen omdat na dat half jaar voor het college duidelijk was dat appellant op dat moment in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen waarop dat oordeel rust.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) Y. Itkal (getekend) A.B.J. van der Ham
lh