ECLI:NL:CRVB:2019:3511

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 oktober 2019
Publicatiedatum
7 november 2019
Zaaknummer
17/4516 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag wegens schending inlichtingenverplichting en onvoldoende financiële duidelijkheid

Op 22 oktober 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 17/4516 PW-PV. Deze uitspraak betreft een hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag van 11 mei 2017. De zaak draait om de afwijzing van een bijstandsaanvraag door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De afwijzing is gebaseerd op de schending van de inlichtingenverplichting door de aanvragers, die onvoldoende duidelijkheid hebben verschaft over hun financiële situatie en de verkoop van hun onderneming.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de aanvragers niet voldoende informatie hebben verstrekt over hun financiële situatie in de periode van 10 februari 2016 tot en met 4 april 2016, met name over de beëindiging van hun onderneming per 3 december 2015. Ondanks het overleggen van een grote hoeveelheid documenten, ontbraken controleerbare gegevens zoals een koopovereenkomst en jaarstukken over 2015, waardoor de financiële situatie van de onderneming niet kon worden vastgesteld.

De uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan de inlichtingenverplichting voor bijstandsaanvragen. De aanvragers hebben niet aangetoond dat zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden, wat hen de toegang tot bijstand heeft ontzegd. De Centrale Raad van Beroep heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken en is vastgelegd in een proces-verbaal.

Uitspraak

17.4516 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 mei 2017, 16/8321 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
Datum uitspraak: 22 oktober 2019
Zitting heeft: Y.J. Klik
Griffier: V.Y. van Almelo
Namens appellanten is verschenen mr. R. Jethoe. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.H. Buizert.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Bij besluit van 4 april 2016, zoals gehandhaafd bij besluit 5 september 2016 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellanten afgewezen op de grond dat zij de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Hieraan ligt onder andere ten grondslag dat appellanten onvoldoende duidelijkheid hebben verschaft over de verkoop van de onderneming. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De te beoordelen periode loopt in dit geval van 10 februari 2016 tot en met 4 april 2016.
Een aanvrager moet aannemelijk maken dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert en dient daarbij duidelijkheid te verschaffen over onder meer zijn financiële situatie. Het standpunt van appellanten dat de rechtbank een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd, wordt niet gevolgd. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellanten onvoldoende inlichtingen hebben verstrekt over hun financiële situatie in de periode voorafgaande aan de aanvraag, in het bijzonder over de beëindiging van hun onderneming per 3 december 2015. Appellanten hebben weliswaar een grote hoeveelheid stukken overgelegd, maar deze bevatten geen controleerbare gegevens over de verkoop van de onderneming in december 2015, zoals bijvoorbeeld een koopovereenkomst. Dat de kopers voor de financiering van de aankoop, zoals gesteld, een leningsovereenkomst hebben gesloten is hiertoe ontoereikend, alleen al omdat daarmee nog geen inzicht is verkregen in de koopprijs. Daarnaast ontbreken jaarstukken over 2015 en de daarbij behorende eindbalans, waardoor geen inzicht is verkregen in de financiële situatie van de onderneming ten tijde van de (gestelde) bedrijfsbeëindiging. Hiermee is sprake van een schending van de inlichtingenverplichting, waardoor het recht op bijstand van appellanten niet kan worden vastgesteld.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) V.Y. van Almelo (getekend) Y.J. Klik
sg