ECLI:NL:CRVB:2019:3508

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 november 2019
Publicatiedatum
7 november 2019
Zaaknummer
18-6394 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van beroepen inzake Wubo door overschrijding van de beroepstermijn

Op 7 november 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaken van wijlen [betrokkene] en [appellant] tegen de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De zaak betreft een niet-ontvankelijkverklaring van de beroepen van betrokkene en appellant, die beide als burger-oorlogsslachtoffer zijn erkend op basis van psychische invaliditeit. In april 2017 hebben zij verzocht om een vergoeding voor verhuis- en herinrichtingskosten, maar hun aanvragen zijn afgewezen. De bestreden besluiten zijn op 1 oktober 2018 verzonden, waarna de beroepstermijn tot 5 november 2018 liep. Het beroepschrift is echter pas op 17 december 2018 ingediend, wat betekent dat de termijn van zes weken is overschreden.

De Raad heeft beoordeeld of deze termijnoverschrijding verschoonbaar is. De gemachtigde van appellant heeft aangevoerd dat de overschrijding te wijten is aan de medische en psychische omstandigheden van haar ouders. Ondanks het begrip voor de situatie, concludeerde de Raad dat er geen bewijs was dat de gemachtigde gedurende de beroepstermijn niet in staat was om beroep in te stellen of hulp in te roepen. De Raad oordeelde dat verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding alleen in uitzonderlijke gevallen kan worden aangenomen, en dat hier geen sprake van was.

Daarom heeft de Centrale Raad van Beroep de beroepen van appellant en betrokkene niet-ontvankelijk verklaard. De Raad merkte op dat de medische adviezen van geneeskundig adviseurs van verweerder geen medische noodzaak of wenselijkheid voor de gevraagde voorzieningen konden vaststellen. De uitspraak werd gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van D. Bakker als griffier, en is openbaar uitgesproken op 7 november 2019.

Uitspraak

18.6394 WUBO, 18/6395 WUBO

Datum uitspraak: 7 november 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in de gedingen tussen
Partijen:
wijlen [betrokkene] (betrokkene) en [appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Betrokkene en appellant hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van verweerder van
1 oktober 2018, kenmerk BZ011127596 (bestreden besluit 1) onderscheidenlijk kenmerk BZ011127598 (bestreden besluit 2). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen
burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Betrokkene is op 10 januari 2019 overleden.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde [naam gemachtigde]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene, geboren in 1934, is in 1999 op grond van psychische invaliditeit erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo. Aan haar zijn de toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wubo en verschillende voorzieningen toegekend.
1.2.
Appellant, geboren in 1930, is in 1997 eveneens op grond van psychische invaliditeit erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo. Naast de toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wubo zijn aan hem verschillende voorzieningen toegekend.
1.3.
Betrokkene en appellant hebben in april 2017 verzocht om in aanmerking te komen voor een vergoeding voor verhuis- en herinrichtingskosten. Verweerder heeft de aanvragen afgewezen bij besluiten van 20 juni 2017 en die afwijzingen na bezwaar gehandhaafd bij de bestreden besluiten, op de grond dat de gevraagde voorziening in verband met de oorlogsgerelateerde psychische klachten van betrokkene en appellant niet medisch noodzakelijk is.
1.4.
De bestreden besluiten zijn aan (de gemachtigde van) appellant en betrokkene verzonden bij aangetekende brief van 1 oktober 2018. Dit betekent dat de beroepstermijn liep tot en met 5 november 2018. De envelop waarin de besluiten zijn verzonden is bij verweerder retour ontvangen op 18 oktober 2018 met als reden “niet afgehaald”. Verweerder heeft vervolgens de besluiten op 19 oktober 2018 opnieuw (aangetekend) verzonden aan (de gemachtigde van) appellant en betrokkene.
1.5.
Het beroepschrift is gedagtekend 6 december 2018 en bij de Raad ingekomen op
17 december 2018. Onbetwist staat vast dat daarmee de beroepstermijn van zes weken is overschreden.
2. De Raad ziet zich gesteld voor de vraag of de overschrijding van de beroepstermijn verschoonbaar is te achten als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.1.
In artikel 6:11 van de Awb is bepaald dat niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2.
De gemachtigde heeft te kennen gegeven dat de beroepstermijn is overschreden in verband met de medische en psychische omstandigheden van haar ouders, zijnde appellant en betrokkene. Tijdens de behandeling van het beroep ter zitting heeft zij nader toegelicht dat vanwege de mantelzorg voor haar ouders niet alleen haar hoofd er niet naar stond om beroep in te stellen maar dat haar ook de tijd ontbrak om dit te doen. Zo werd betrokkene heel ziek en moest appellant ondersteund worden, aldus de gemachtigde. Hoewel de Raad begrip heeft voor de door de gemachtigde geschetste situatie blijkt hieruit niet dat zij gedurende de beroepstermijn van zes weken in het geheel niet in staat is geweest beroep in te dienen of hulp in te roepen van derden om dit namens haar te doen. In de aangevoerde omstandigheden wordt geen argument gezien de termijnoverschrijding te rechtvaardigen. Verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding wordt alleen in uitzonderlijke gevallen aangenomen en daarvan is hier geen sprake.
2.3.
Uit 2.2 volgt dat er geen aanleiding bestaat om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. De beroepen van appellant en betrokkene moeten niet-ontvankelijk worden verklaard.
3. De Raad merkt ten overvloede op dat uit de medische adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs van verweerder blijkt dat de (inmiddels plaatsgevonden) verhuizing naar een aanleunwoning hoofdzakelijk is ingegeven door de dementie van betrokkene die haar behoeftig en afhankelijk maakte, de niet-causale knie- en rugklachten van appellant die belemmerend werken bij het traplopen en de vrees dat de medische toestand van beiden verder achteruit gaat, zodat zij apart zouden moeten gaan wonen. Een medische noodzaak dan wel een medisch sociale wenselijkheid vanwege de causale psychische klachten bij beiden kon niet worden vastgesteld. Nu andersluidende medische gegevens ontbreken heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag mogen baseren op de advisering van zijn geneeskundig adviseurs.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van D. Bakker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2019.
(getekend) H. Lagas
(getekend) D. Bakker
md