Uitspraak
19.2467 WUV
A.T.M. Vroom-van Berckel.
OVERWEGINGEN
14 januari 2019 gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
BESLISSING
.
Centrale Raad van Beroep
Op 7 november 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak tussen appellante en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Appellante heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 6 mei 2019, waarin de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) aan de orde is. De zaak betreft de vaststelling van een periodieke uitkering aan appellante, die nabestaande is van een vervolgde. De heer [betrokkene], de overleden echtgenoot van appellante, ontving een maandelijkse vergoeding voor niet-meetbare invaliditeitskosten. Na het overlijden van betrokkene is aan appellante een periodieke uitkering toegekend, maar deze is vastgesteld op € 0,00 bruto per maand na verrekening van haar overige inkomsten, waaronder pensioen en AOW.
Appellante is van mening dat het niet redelijk is dat haar overige inkomsten met de uitkering worden verrekend, gezien de omstandigheden van het overlijden van haar echtgenoot. De Raad overweegt echter dat artikel 19 van de Wuv expliciet bepaalt welke inkomsten in mindering moeten worden gebracht op de uitkering. De Raad concludeert dat verweerder niet van deze wettelijke bepaling kan afwijken en dat de berekening van de uitkering correct is uitgevoerd. Het beroep van appellante wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van D. Bakker als griffier, en is openbaar uitgesproken op 7 november 2019.