ECLI:NL:CRVB:2019:350
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vergoeding reiskosten in het kader van Wajong-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, geboren in 1990, ontvangt sinds 24 juli 2008 een Wajong-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In het kader van een werkervaringsovereenkomst is hij in 2015 in dienst getreden bij een bedrijf, maar hij verzuimde regelmatig om op tijd aanwezig te zijn. Zijn vader heeft hem in de periode van 10 januari 2015 tot 11 april 2015 met de auto van en naar zijn werkervaringsplek gebracht. Op 29 juni 2015 heeft de appellant verzocht om vergoeding van de reiskosten, maar het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de appellant in staat zou zijn om zich te verplaatsen met algemeen gebruikelijke vervoersmiddelen en er geen medische noodzaak zou zijn voor vervoer door derden.
De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat er wel degelijk een medische noodzaak is voor een vervoersvoorziening, omdat hij zonder begeleiding niet in staat is om met openbaar vervoer of een fiets te reizen. Hij heeft echter geen medische stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt. De keuze van de ouders om de appellant te vervoeren was begrijpelijk, maar doet niets af aan de conclusie dat er geen recht op vergoeding van reiskosten bestaat. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.