ECLI:NL:CRVB:2019:350

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 januari 2019
Publicatiedatum
5 februari 2019
Zaaknummer
16/6936 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vergoeding reiskosten in het kader van Wajong-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, geboren in 1990, ontvangt sinds 24 juli 2008 een Wajong-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In het kader van een werkervaringsovereenkomst is hij in 2015 in dienst getreden bij een bedrijf, maar hij verzuimde regelmatig om op tijd aanwezig te zijn. Zijn vader heeft hem in de periode van 10 januari 2015 tot 11 april 2015 met de auto van en naar zijn werkervaringsplek gebracht. Op 29 juni 2015 heeft de appellant verzocht om vergoeding van de reiskosten, maar het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de appellant in staat zou zijn om zich te verplaatsen met algemeen gebruikelijke vervoersmiddelen en er geen medische noodzaak zou zijn voor vervoer door derden.

De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat er wel degelijk een medische noodzaak is voor een vervoersvoorziening, omdat hij zonder begeleiding niet in staat is om met openbaar vervoer of een fiets te reizen. Hij heeft echter geen medische stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt. De keuze van de ouders om de appellant te vervoeren was begrijpelijk, maar doet niets af aan de conclusie dat er geen recht op vergoeding van reiskosten bestaat. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.6936 WAJONG

Datum uitspraak: 28 januari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
30 september 2016, 15/4540 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.W. Brouwer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 14 december 2018 heeft mr. G. Benes zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2018. Voor appellant is
mr. Benes verschenen, bijgestaan door de curatoren van appellant [vader van appellant] en
[moeder van appellant]. Het Uwv is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1990, ontvangt vanaf 24 juli 2008 een uitkering op grond Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 1998). Deze uitkering is gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Appellant is begin 2015 in het kader van een werkervaringsovereenkomst in dienst getreden bij [naam bedrijf]. Appellant verzuimde regelmatig om (op tijd) aanwezig te zijn op zijn werkervaringsplek. Appellant is er door zijn jobcoach vervolgens op gewezen dat hij zich aan de gemaakte afspraken moet houden, omdat deze coach zich anders genoodzaakt ziet hiervan melding te maken richting het Uwv. [vader van appellant]
(vader van appellant) heeft er vervolgens op toegezien dat appellant zijn afspraken nakomt door hem in de periode van 10 januari 2015 tot en met 11 april 2015 met eigen auto van en naar de werkervaringsplek bij [naam bedrijf] te brengen. Op 29 juni 2015 heeft appellant verzocht om vergoeding van deze reiskosten tot een bedrag van € 1.478,40.
1.3.
Bij besluit van 9 juli 2015, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 22 oktober 2015 (bestreden besluit), heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen omdat appellant in staat is om zich te verplaatsen met een algemeen gebruikelijk vervoersmiddel en er geen medische noodzaak is om door derden vervoerd te worden. Het Uwv heeft onder meer verwezen naar artikel 2 van het Besluit van 2 december 2005 tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur houdende regels met betrekking tot reïntegratie, waaruit volgt dat kosten van een voorziening die algemeen gebruikelijk is niet worden vergoed.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep – kort gezegd – aangevoerd dat er wel degelijk een medische noodzaak is voor een vervoersvoorziening omdat hij zonder begeleiding niet in staat is met algemeen gebruikelijke vervoersmiddelen, zoals het openbaar vervoer of een (brom)fiets, te reizen. Appellant kan vanwege zijn psychische problematiek, die verband houdt met MDD, ADHD en een licht verstandelijke handicap, niet de motivatie opbrengen om zelfstandig van en naar zijn werkervaringsplek te gaan.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft deze gronden afdoende besproken en heeft gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan in de aangevallen uitspraak ten grondslag gelegde overwegingen worden geheel onderschreven. Appellant heeft zijn stelling in hoger beroep dat hij vanwege zijn psychische problematiek niet zelfstandig kan reizen, en er in die zin een medische noodzaak is voor een vervoersvoorziening, niet met medische stukken of anderszins onderbouwd. Zoals ook door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen, blijkt uit het verslag van de hoorzitting van 3 september 2015 dat appellant in het bijzijn van zijn vader heeft verklaard dat hij in staat is zelfstandig (met de bus) te reizen, maar dat er ten tijde in geding sprake was van een financiële belemmering omdat appellant de kosten van het vervoer van en naar zijn werkervaringsplek niet kon opbrengen. De keuze van de ouders van appellant om appellant in die situatie te vervoeren van en naar zijn werkervaringsplek zodat hij de in het kader van het re-integratietraject gemaakte afspraken kon nakomen, is weliswaar begrijpelijk maar doet aan het voorgaande niet af.
4.2.
Overweging 4.1 leidt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2019.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) W.M. Swinkels
md