Uitspraak
18.5474 AW
mr. V.L. Moons.
OVERWEGINGEN
- de ambtenaar opzettelijk onrechtmatig dan wel opzettelijk wederrechtelijk of bewust roekeloos heeft gehandeld;
- de ambtenaar grof nalatig is geweest.
.Dit betoog slaagt niet. Met de korpschef is de Raad van oordeel dat hier sprake was van een controlevraag en niet van een heterdaadsituatie. Toen de garagehouder appellant belde, had appellant hem naar de meldkamer moeten verwijzen. Het betoog van appellant, dat uit de bij zijn functie behorende competentie besluitvaardigheid of de Beroepscode politie van hem wordt verwacht dat hij zelfstandig beslissingen neemt zonder overleg en die niet onnodig uitstelt, snijdt geen hout. Het gaat hier immers niet om de vraag of appellant al dan niet besluitvaardig is, maar of de bewuste handeling redelijkerwijs vereist is. Het feit dat later op de dag was gebleken dat het een gestolen auto betrof, brengt nog niet mee dat appellant daarom wel juist heeft gehandeld. Dit feit doet immers niet af aan het oordeel dat op het moment van het naslaan van het systeem en delen van de informatie sprake was van een controlerende handeling buiten diensttijd, die niet kwalificeert als redelijkerwijs vereist, reeds omdat appellant dit had kunnen overlaten aan de meldkamer. Dit zou eerst anders zijn als appellant aanwezig was in het bedrijf van de garagehouder op het moment van het aanbieden van de gestolen auto en aldus in de gelegenheid was een aanhouding te verrichten.
niet-vervolging een bijzonder geval is.