ECLI:NL:CRVB:2019:3457

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2019
Publicatiedatum
6 november 2019
Zaaknummer
18/5869 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om onkostenvergoeding en dwangsom in bestuursrechtelijke procedure

Op 6 november 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 22 oktober 2018 het beroep van appellante tegen het bestreden besluit van het college niet-ontvankelijk had verklaard wegens een niet-verschoonbare termijnoverschrijding. Appellante had in 2017 een verzoek om een onkostenvergoeding ingediend, dat door het college werd afgewezen. Het college verklaarde het bezwaar van appellante tegen deze afwijzing ook niet-ontvankelijk en wees haar verzoek om een dwangsom af. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, maar de Raad oordeelde dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend. De termijn voor het indienen van het beroepschrift was begonnen op 23 december 2017 en eindigde op 2 februari 2018. Appellante had aangevoerd dat zij door persoonlijke omstandigheden, waaronder stress en ziekte, niet in staat was om tijdig beroep in te stellen. De Raad oordeelde echter dat deze omstandigheden niet voldoende waren om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

18.5869 WMO15

Datum uitspraak: 6 november 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 22 oktober 2018, 18/419 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch (college)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2019. Appellante is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Twijnstra.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 23 juni 2017 heeft het college het verzoek van appellante om een onkostenvergoeding afgewezen. Bij besluit van 22 december 2017 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen dit besluit niet‑ontvankelijk verklaard en haar verzoek om een dwangsom afgewezen.
1.2.
Bij brief van 13 februari 2018, ontvangen door het college op 14 februari 2018, heeft appellante het college bericht dat zij het niet eens is met het besluit over de onkostenvergoeding. Het college heeft deze brief aangemerkt als een beroepschrift tegen het bestreden besluit en de brief op 15 februari 2018 doorgezonden naar de rechtbank.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit niet‑ontvankelijk verklaard wegens een niet‑verschoonbare termijnoverschrijding.
3.1.
Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
3.2.
Het college heeft in verweer bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Daarbij heeft het college een e-mail overgelegd van mr. L.B. van Goor, gemachtigde van appellante tijdens de bezwaarprocedure, waarin deze te kennen heeft gegeven het bestreden besluit op 22 december 2017 te hebben ontvangen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het toepasselijk wettelijk kader wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroepschrift niet binnen de in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genoemde termijn is ingediend. Gelet op artikel 6:8, eerste lid, van de Awb ving de termijn voor het indienen van het beroepschrift in dit geval aan op 23 december 2017 en eindigde deze op 2 februari 2018. Omdat appellante in de bezwaarprocedure werd vertegenwoordigd door een gemachtigde is het bestreden besluit verzonden naar die gemachtigde. Dat deze gemachtigde eerst op 3 januari 2018 het besluit heeft besproken met appellante, betekent niet dat de termijn voor het indienen van het beroepschrift pas op die datum is gaan lopen.
4.3.
De in hoger beroep door appellante aangevoerde redenen waardoor zij niet tijdig beroep heeft ingesteld, geven geen aanleiding voor het oordeel dat op grond van artikel 6:11 van de Awb niet‑ontvankelijkverklaring van het beroep achterwege moet blijven. Dat appellante de eerste weken van 2018 nodig heeft gehad om op adem te komen omdat zij eind 2017 rond de feestdagen veel stress heeft gehad, achtereenvolgens haar computer, bed en oven kapotgingen en zij een longontsteking had, rechtvaardigt niet de conclusie dat het voor haar niet mogelijk is geweest om tijdig beroep in te (laten) stellen, desnoods handgeschreven en/of op nader aan te voeren gronden.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van B.V.K. de Louw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2019.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) B.V.K. de Louw
md