ECLI:NL:CRVB:2019:3440

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2019
Publicatiedatum
4 november 2019
Zaaknummer
17/5233 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op WIA-uitkering en geschiktheid voor de functie van assembleur

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 oktober 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellant, die zich op 6 maart 2014 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze uitkering, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop appellant in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 25 september 2019 heeft appellant zijn standpunt herhaald dat de functie van assembleur niet geschikt is voor hem, onderbouwd met een rapport van een ergonoom. De Raad oordeelde echter dat de arbeidsdeskundige op navolgbare wijze had gemotiveerd dat appellant geschikt was voor de functie van assembleur. De Raad concludeerde dat er geen reden was om af te wijken van het oordeel van de arbeidsdeskundige en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant per 3 maart 2016 geen recht had op een WIA-uitkering, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.5233 WIA

Datum uitspraak: 30 oktober 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 juni 2017, 16/7169 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.M. Voogt, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Voogt. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W. de Rooy-Bal.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als ijzervlechter voor 20,75 uur per week. Op
6 maart 2014 heeft hij zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 januari 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk, vervolgens een viertal functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 100% van zijn maatmaninkomen kan verdienen. Bij besluit van
1 maart 2016 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 3 maart 2016 een
WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellant tegen het besluit van 1 maart 2016 heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 26 juli 2016 geoordeeld dat er geen reden is om af te wijken van het oordeel van de primaire arts en dat de FML van
26 januari 2016 in voldoende mate rekening houdt met de aanwezige objectiveerbare beperkingen. In een rapport van 9 augustus 2016 heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het maatmanloon en de maatmanomvang aangepast en de geselecteerde reservefunctie verworpen. De mate van arbeidsongeschiktheid is ongewijzigd vastgesteld op 100%. Het bezwaar van appellant is bij besluit van 9 augustus 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen redenen gevonden om te oordelen dat het medisch onderzoek onjuist of onzorgvuldig is verlopen of dat de beperkingen van appellant niet juist zijn vastgelegd in de FML. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige aan appellant functies heeft voorgehouden die aan de belasting voldoen zoals die in de FML is vastgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is de functie van assembleur geschikt voor appellant. De rechtbank heeft in dat verband verwezen naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 9 augustus 2016, waarin is ingegaan op het item duwen en trekken. De rechtbank heeft verder verwezen naar een brief van het Uwv van
24 maart 2017, waarin nader is gemotiveerd hoe in de montage gebruik wordt gemaakt van een handpompwagen. Het Uwv heeft terecht een uitkering op grond van de Wet WIA geweigerd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat de functie van assembleur niet voor de schatting kan worden gebruikt en een onderzoek van een ergonoom/bedrijfstherapeut van Arbody van 22 mei 2019 overgelegd. Naar het oordeel van appellant moet het Uwv een soortgelijk onderzoek uitvoeren naar de handpompwagen zoals die in de functie wordt gebruikt, zodat kan worden vastgesteld of zijn beperking op het gebied van duwen en trekken in de functie wordt overschreden. Voorts is in de functie van assembleur sprake van overschrijding van de normaalwaarde van frequent reiken, wat volgens appellant zijn mogelijkheden te buiten gaat. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellant een bladzijde van hoofdstuk 4.1 van de Basisinformatie van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een reactie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 26 juni 2019, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 54, eerste lid, van de Wet WIA ontstaat voor een verzekerde na afloop van de wachttijd recht op uitkering als hij gedeeltelijk arbeidsgeschikt is. Op grond van artikel 47, eerste lid, van de Wet WIA ontstaat na afloop van de wachttijd een recht op uitkering voor de verzekerde die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
Mede gelet op wat ter zitting is besproken is enkel nog de vraag aan de orde of appellant terecht geschikt is geacht voor de functie van assembleur (samensteller kunststof- en rubberproducten, SBC-code 271130).
4.3.
In hoger beroep heeft appellant een onderzoek van een ergonoom/bedrijfstherapeut van 22 mei 2019 overgelegd. Uit dat onderzoek blijkt dat de kracht die nodig is om een handpompwagen te bedienen afhankelijk is van het te tillen gewicht. Bij een palletgewicht van meer dan 500 kilo heeft de ergonoom het advies gegeven om een elektrische pompwagen te gebruiken. Zoals door appellant wordt onderkend, komt uit dit onderzoek niet naar voren dat in de functie van assembleur de beperking van appellant ter zake van duwen en trekken wordt overschreden. De Raad volgt de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in haar in het rapport van 26 juni 2019 weergegeven standpunt dat er geen aanleiding is om op dit punt nader onderzoek te verrichten. Die aanleiding is er alleen al niet omdat het de werknemer blijkens informatie van de arbeidskundig analist in de bewuste functie vrijstaat om in plaats van de handpompwagen een elektrische pompwagen te gebruiken of zelfs een heftruck, waarbij geen duw- of trekkracht kracht nodig is. Wat betreft het overschrijden van de normaalwaarde van frequent reiken heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep erop gewezen dat de hogere frequentie gepaard gaat met een geringere reikafstand dan de normaalwaarde van 70 cm. De hogere frequentie wordt dus gecompenseerd. Uit de door appellant overgelegde bladzijde uit de Basisinformatie CBBS blijkt dat bij een cliënt met schouderklachten zonder bewegingsbeperking de component frequentie een aanzienlijk grotere belasting zal vormen dan de absolute reikafstand en dat het dus van belang is te weten waarom een cliënt een beperking heeft op reiken. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft er terecht op gewezen dat appellant evenwel niet beperkt is geacht op de items reiken en frequent reiken tijdens het werk. De situatie, bedoeld in de Basisinformatie CBBS, is in het geval van appellant dus niet aan de orde. Al met al heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op navolgbare wijze gemotiveerd dat er geen argumenten zijn om appellant ongeschikt te achten voor de functie van assembleur. Het Uwv heeft dan ook op goede gronden vastgesteld dat appellant per 3 maart 2016 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
5. Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2019.
(getekend) B.J. van de Griend
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
IvR