In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 oktober 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beëindiging van zijn WGA-uitkering door het Uwv. Appellant, die als schoonmaker werkzaam was, had zich op 13 mei 2013 ziek gemeld met psychische klachten. In 2015 werd hij volledig arbeidsongeschikt verklaard, maar in 2017 werd zijn uitkering beëindigd omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeerde dat de objectieve bevindingen niet overeenkwamen met een psychiatrisch ziektebeeld. De rechtbank Noord-Holland had het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de Centrale Raad oordeelde dat de rechtbank buiten de omvang van het geding was getreden. De Raad oordeelde dat het Uwv de beëindiging van de uitkering op goede gronden had gebaseerd en dat appellant onvoldoende had meegewerkt aan de medische onderzoeken. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep van appellant ongegrond. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 512,-.