ECLI:NL:CRVB:2019:3436
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van de uitkering op grond van de Ziektewet
Op 30 oktober 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond was verklaard. De zaak betreft de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellante, die zich op 21 oktober 2014 ziek had gemeld met psychische klachten. Na een eerstejaars Ziektewet-beoordeling werd haar recht op ziekengeld voortgezet, maar na een beoordeling in 2016 concludeerde het Uwv dat appellante weer in staat was haar werk als schoonmaakster te verrichten. Het Uwv beëindigde daarop haar ziekengeld per 4 oktober 2016.
In hoger beroep handhaafde appellante haar standpunt dat zij door haar psychische klachten en medicijngebruik niet in staat was om te werken. Het Uwv daarentegen pleitte voor bevestiging van de eerdere uitspraak. De Raad oordeelde dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische gegevens waren overgelegd die de eerdere conclusies konden weerleggen. De Raad bevestigde dat appellante op de datum in geding, 7 februari 2017, niet zodanig beperkt was dat dit haar recht op ziekengeld zou rechtvaardigen. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.