ECLI:NL:CRVB:2019:3429

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 oktober 2019
Publicatiedatum
1 november 2019
Zaaknummer
17/7414 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WGA-vervolguitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid na psychische klachten

In deze zaak gaat het om de toekenning van een WGA-vervolguitkering aan appellant, die zich op 29 augustus 2014 ziek meldde vanwege psychische klachten. Appellant was voorheen werkzaam als warehouse operator en ontving op dat moment een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 29 september 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn loon kon verdienen. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld, wat leidde tot een aanpassing van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Uiteindelijk heeft het Uwv appellant een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, die later werd omgezet in een WGA-vervolguitkering met een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.

Appellant heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft deze ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de FML correct was vastgesteld. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij meer beperkt is dan in de FML is aangenomen, en heeft hij rapporten overgelegd van een expert en een psychiater ter ondersteuning van zijn standpunt.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht en dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de FML. De ingebrachte expertiserapporten leidden niet tot een ander oordeel, aangezien deze rapporten gebaseerd waren op gegevens die na de relevante data waren verzameld. De Raad concludeerde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen medisch geschikt waren voor appellant en dat er geen aanleiding was voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige.

Uitspraak

17.7414 WIA

Datum uitspraak: 31 oktober 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
9 oktober 2017, 17/1502 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft N. Schenk hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2019. Namens appellant is verschenen mr. L.E. Roberts-Hafkamp, kantoorgenoot van Schenk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als warehouse operator voor 40 uur per week. Op
29 augustus 2014 heeft hij zich ziek gemeld in verband met psychische klachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
1.2.
In het kader van de eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Het Uwv heeft bij besluit van 7 juli 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 13 oktober 2015, vastgesteld dat appellant met ingang van 29 september 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Appellant heeft tegen het besluit van 13 oktober 2015 beroep ingesteld. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens na het meewegen van informatie van de huisarts van 17 december 2015 de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast door een urenbeperking van vier uur per dag / twintig uur per week aan te nemen. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van deze FML vastgesteld dat appellant nog 42,64% van het maatmaninkomen kan verdienen, wat minder is dan 65% van het maatmaninkomen. Bij besluit van 21 januari 2016 heeft het Uwv het besluit van 13 oktober 2015 niet langer gehandhaafd en appellant met ingang van 29 september 2015 onverminderd arbeidsongeschikt geacht.
1.3.
In het kader van de aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft in zijn rapport van 31 augustus 2016 overwogen dat de medische situatie wat beter is dan bij de EZWb en als gevolg hiervan de energetische component wat is verminderd en appellant weer enige conflicten aan kan. Hij heeft een urenbeperking van zes uur per dag / dertig uur per week vastgelegd in een FML van 31 augustus 2016. Een arbeidsdeskundige heeft op grond van deze FML appellant in staat geacht de functies elektronicamonteur (nieuwbouw en onderhoud) (Sbc-code 267040), schoonmaker gebouwen (Sbc-code 111334) en medewerker tuinbouw (Sbc-code 111010) te vervullen en op basis daarvan berekend dat appellant 56,18% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 2 september 2016 (besluit 1) heeft het Uwv appellant een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend met ingang van 26 augustus 2016, die eindigt op 26 november 2016. Bij besluit van 5 september 2016
(besluit 2) heeft Uwv appellant een WGA-vervolguitkering toegekend met ingang van
26 november 2016 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 23 februari 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen de besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. Hieraan heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 februari 2017 ten grondslag gelegd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat zij geen aanleiding heeft gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 6 februari 2017 en 26 mei 2017 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom voor appellant niet meer beperkingen moeten worden aangenomen dan in de FML van 31 augustus 2016 zijn vastgelegd, inclusief de bijstelling van de urenbeperking naar dertig uur per week. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is voldoende ingegaan op het medicijngebruik, de mogelijke bijwerkingen en de duur waarop die doorgaans optreden. De arbeidsdeskundige heeft voldoende gemotiveerd dat de voorgehouden functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van appellant, zoals weergegeven in de FML van 31 augustus 2016.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij op grond van zijn ernstige depressieve stoornis meer beperkt is dan in de FML van 31 augustus 2016 is aangenomen. Het Uwv heeft onvoldoende gemotiveerd hoe de vermeende verbetering van de belastbaarheid zich openbaart. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een expertiserapport van Ergatis van 29 december 2017 van de arts arbeid en gezondheid-verzekeringsarts M.M. Wollf-van der Ven en een intakeverslag bij Altrecht van psychiater A. Terwisscha van 10 november 2017 overgelegd. De ingeschakelde expertisearts komt onder andere tot de conclusie dat appellant aanvullend beperkt te achten is voor voor de items 1.1 (vasthouden van aandacht), 1.2 (verdelen van aandacht) en 1.6 (zelfstandig handelen) van de FML. Voorts ziet zij op grond van forse energetische belemmeringen die goed verklaard kunnen worden vanuit de ernstige depressieve stoornis, grond om de eerder vastgestelde urenbeperking van vier uur per dag / twintig uur per week nog steeds van toepassing te achten. Ter zitting van de Raad heeft appellant verzocht om inschakeling van een onafhankelijke deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht en dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de FML van
31 augustus 2016, wordt onderschreven. Het door appellant ingebrachte expertiserapport van Ergatis leidt niet tot een ander oordeel. Hiertoe wordt als volgt overwogen. Het rapport is opgesteld ruim een jaar na de data in geding, 26 augustus 2016 en 26 november 2016. Daarnaast zijn de conclusies in het rapport in belangrijke mate gebaseerd op het intakeverslag van psychiater Terwisscha van 10 november 2017, waarin is opgenomen: “We stellen vooralsnog de diagnose persisterende ernstige depressieve stoornis zonder psychotische kenmerken. De knik in de levenslijn doet denken aan een schizofrene ontwikkeling, maar er zijn geen positieve symptomen”. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er in zijn rapport van 30 januari 2018 terecht op gewezen dat dit een waarschijnlijkheidsdiagnose is ver na de data in geding en dat deze diagnose niet past bij de bevindingen bij het psychisch onderzoek van de verzekeringsartsen. Daar komt bij dat ter zitting van de Raad is gebleken dat appellant rond het moment van het intakeverslag op 10 november 2017 en het spreekuurcontact met de expertisearts op 12 december 2017 betaalde werkzaamheden heeft verricht. Zowel in het intakeverslag als in het expertiserapport is hiervan door de psychiater, onderscheidenlijk expertisearts geen melding van gemaakt. Gelet ook op de laagfrequente contacten, eenmaal per drie tot vier weken, van appellant bij de behandelend psycholoog rond de data in geding, is dan ook niet aannemelijk dat de verzekeringarts de beperkingen van appellant in de FML van 31 augustus 2016 heeft onderschat.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.3.
Omdat geen twijfel bestaat over de juistheid van de beoordeling door het Uwv, wordt geen aanleiding gezien voor het raadplegen van een onafhankelijke deskundige.
4.4.
De overwegingen in 4.1 tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van E. Diele als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2019.
(getekend) E. Dijt
(getekend) E. Diele

VC