ECLI:NL:CRVB:2019:3425

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 oktober 2019
Publicatiedatum
31 oktober 2019
Zaaknummer
19-3914 PW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening bij bijstandsaanvraag en intrekking bijstand door college

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 oktober 2019 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen. Het college had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg, die het beroep van verzoekers gegrond had verklaard en de besluiten van het college tot intrekking van de bijstand had vernietigd. Verzoekers, die sinds 1 juli 2012 bijstand ontvingen, waren hun bijstand kwijtgeraakt vanwege een te lang verblijf in het buitenland. Na hun aanvraag om bijstand in 2017 had het college hen om aanvullende informatie gevraagd, maar de aanvragen waren afgewezen omdat niet alle gevraagde gegevens waren overgelegd.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er voldoende spoedeisend belang is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Hij heeft overwogen dat het belang van verzoekers, die vijf minderjarige kinderen hebben, zwaarder weegt dan het financiële belang van het college. De voorzieningenrechter heeft daarom bepaald dat het college aan verzoekers met ingang van 5 september 2019 voorschotten verleent ter hoogte van 90% van de bijstandsnorm voor gehuwden, totdat er een uitspraak op het hoger beroep van het college is gedaan. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van verzoekers, die zijn begroot op € 1.024,- voor verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

Datum uitspraak: 31 oktober 2019
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoekster] (verzoekster) en [verzoeker] (verzoeker) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen (college)
PROCESVERLOOP
Het college heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
12 april 2019, 18/985 en 18/1068 (aangevallen uitspraak).
Namens verzoekers heeft mr. F. Boukich, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Tevens heeft mr. Boukich namens verzoekers een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2019. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door mr. Boukich. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. Jans-Rakkers, H.E.A. Bogers en J.E. Day.

OVERWEGINGEN

1. De voorzieningenrechter gaat voorshands uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Verzoeker heeft in 2011 de [stichting] (stichting) opgericht. Naar een bankrekening van de stichting worden onder meer opbrengsten van verkopen via webshops overgemaakt. Verzoeker is daarnaast betrokken (geweest) bij andere stichtingen.
1.2.
Verzoekers ontvingen vanaf 1 juli 2012 bijstand, laatstelijk ingevolge de Participatiewet (PW) naar de norm voor gehuwden. Bij besluiten van 15 augustus 2017 en 16 augustus 2017 heeft het college de bijstand ingetrokken vanwege te lang verblijf in het buitenland. Deze besluiten staan in rechte vast.
1.3.
Op 25 augustus 2017 hebben verzoekers zich gemeld voor het doen van een aanvraag om bijstand ingevolge de PW. Deze aanvraag hebben zij op 12 september 2017 ingediend. Op
11 september 2017 hebben verzoekers een aanvraag voor een individuele inkomenstoeslag ingediend. Op 5 oktober 2017 hebben verzoekers een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de eigen bijdragen in advocaatkosten.
1.4.
In het kader van deze aanvragen heeft het college verzoekers een aantal malen om diverse gegevens verzocht over onder meer hun financiële situatie, de financiële situatie van de stichting en de webshops en de betrokkenheid van verzoekers bij de stichting en de webshops. Verzoekers hebben stukken overgelegd.
1.5.
Bij besluit van 23 november 2017 heeft het college de aanvragen om algemene bijstand en om bijzondere bijstand voor de eigen bijdragen in advocaatkosten afgewezen. Het college heeft bij dit besluit ook het verstrekte voorschot tot een bedrag van € 1.200,- van verzoekers teruggevorderd.
1.6.
Bij besluit van 28 november 2017 heeft het college de aanvraag om een individuele inkomenstoeslag afgewezen.
1.7.
Bij afzonderlijke besluiten van 24 april 2018 (bestreden besluiten) heeft het college de bezwaren gericht tegen de besluiten van 23 november 2017 en 28 november 2017 ongegrond verklaard. Het college heeft aan de bestreden besluiten ten grondslag gelegd dat verzoekers niet alle gevraagde gegevens hebben overgelegd, waardoor hun recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen de bestreden besluiten gegrond verklaard en deze besluiten vernietigd. Hiertoe heeft de rechtbank, samengevat weergegeven, overwogen dat het college over voldoende gegevens beschikt met de informatie die verzoekers, mede in het kader van opvolgende aanvragen om bijstand, inmiddels hebben verstrekt. Voor de door het college gesignaleerde onduidelijkheden hebben verzoekers een afdoende verklaring gegeven. De betrokkenheid van verzoeker bij en zijn werkzaamheden voor de stichting, waartoe de webshops behoren, maken niet dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Niet gebleken is van een verstrengeling van de middelen van verzoeker en de stichting. Ook is niet gebleken dat gelden van de stichting worden gebruikt voor levensonderhoud van verzoekers. Tevens kan niet worden gesteld dat verzoekers vanwege de werkzaamheden van verzoeker voor de stichting geen recht op bijstand hebben. De rechtbank heeft onder meer aanleiding gezien om zelf in de zaak te voorzien in die zin dat het besluit van 23 november 2017 wordt herroepen en dat wordt bepaald dat het college bijstand verleent vanaf 25 augustus 2017.
3. Het college heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
3.1.
Verzoekers hebben, gelet op de schorsende werking van het hoger beroep van het college tegen de aangevallen uitspraak, verzocht een voorlopige voorziening te treffen door te bepalen dat het college aan hen bij wijze van voorschot bijstand verleent naar de toepasselijke norm tot op het hoger beroep is beslist.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
De aard van een verzoek om een voorlopige voorziening veronderstelt een actueel spoedeisend belang. Daarvan is in deze zaak voldoende gebleken.
4.3.
Voor het treffen van een voorlopige voorziening moet worden bezien of, op grond van een afweging van de wederzijds in aanmerking komende belangen bij een al dan niet onmiddellijke uitvoering van de aangevallen uitspraak, het verzoek om een voorlopige voorziening dient te worden toegewezen.
4.4.
Zoals ter zitting met partijen is besproken lenen de vraagpunten die partijen in deze zaak verdeeld houden zich voor behandeling van de bodemprocedure door een meervoudige kamer van de Raad. Voorts is van belang dat deze vraagpunten ook spelen in lopende procedures naar aanleiding van vijf latere aanvragen om bijstand die verzoekers hebben ingediend. Op de laatste aanvraag van 17 juli 2019 heeft het college nog niet beslist. Gelet hierop is het van groot belang dat op korte termijn duidelijkheid komt in het geschil in de bodemprocedure. Hierin bestaat aanleiding om de bodemzaak zo spoedig mogelijk te behandelen op een zitting van de meervoudige kamer van de Raad.
4.5.
De voorzieningenrechter ziet in het licht van de in 4.4 genoemde omstandigheden aanleiding een voorlopig oordeel over het geschil in de bodemprocedure achterwege te laten en zich in dit geval te beperken tot een afweging van de betrokken belangen bij een al dan niet onmiddellijke uitvoering van de aangevallen uitspraak. Het belang van verzoekers dat onomkeerbare gevolgen worden voorkomen betreffende onder meer hun huisvestingsomstandigheden tot het moment dat de meervoudige kamer zich over de zaak heeft uitgelaten, weegt in deze situatie zwaarder dan het financiële belang dat niet zonder rechtsgrond publieke middelen worden besteed. Hierbij hecht de voorzieningenrechter belang aan het feit dat het gezin van verzoekers bestaat uit vijf minderjarige kinderen (het jongste kind is begin oktober 2019 geboren) en dat het financiële risico van het college beperkt blijft tot een overzienbare, afgesloten periode.
4.6.
Gelet op 4.5 zal de voorzieningenrechter bij wege van voorlopige voorziening bepalen dat het college aan verzoekers met ingang van 5 september 2019 (de datum van het verzoek om voorlopige voorziening) voorschotten verleent ter hoogte van 90% van de bijstandsnorm voor gehuwden tot de datum waarop op het hoger beroep van het college uitspraak wordt gedaan.
5. De voorzieningenrechter ziet aanleiding het college te veroordelen in de proceskosten van verzoekers. Deze kosten worden begroot op € 1.024,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
  • bepaalt dat het college met ingang van 5 september 2019 aan verzoekers voorschotten op algemene bijstand verleent ter hoogte van 90% van de bijstandsnorm voor gehuwden tot de datum waarop op het hoger beroep van het college uitspraak wordt gedaan;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door J.L. Boxum, in tegenwoordigheid van L. Hagendijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2019.
(getekend) J.L. Boxum
(getekend) L. Hagendijk