ECLI:NL:CRVB:2019:3401

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 oktober 2019
Publicatiedatum
31 oktober 2019
Zaaknummer
17/2074 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering AIO-aanvulling wegens niet gemeld bezit onroerend goed in het buitenland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 16 februari 2017 het beroep tegen het besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond verklaarde. De Svb had op 1 oktober 2015 besloten om de AIO-aanvulling van appellant in te trekken en de kosten van de verleende AIO-aanvulling terug te vorderen, omdat appellant niet had gemeld dat hij mede-eigenaar was van onroerend goed in Turkije. Appellant ontving sinds 1 januari 2009 AIO-aanvulling, maar de Svb voerde van 2013 tot en met 2019 een onderzoek uit naar de rechtmatigheid van deze uitkering. Tijdens dit onderzoek werd appellant gevraagd om informatie over zijn vermogen, waaruit bleek dat hij onroerend goed bezat dat niet was gemeld. Appellant stelde dat het onderzoek discriminatoir was, omdat alleen AIO-gerechtigden met de Turkse nationaliteit waren geselecteerd voor controle. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat de Svb geen onderscheid had gemaakt op basis van nationaliteit en dat de informatie die appellant had verstrekt, rechtmatig was verkregen. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

17 2074 PW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Datum uitspraak: 22 oktober 2019
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 februari 2017, 16/5464 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. Küçükünal heeft een vraag van de Raad beantwoord. De Svb heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2019. Namens appellant is verschenen mr. Küçükünal. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen en mr. N. Zuidersma.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving in aanvulling op zijn onvolledige ouderdomspensioen vanaf 1 januari 2009 bijstand van de Svb, laatstelijk op grond van de Participatiewet in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO-aanvulling).
1.2.
De Svb voert in de periode 2013 tot en met 2019 gefaseerd een onderzoek uit naar de rechtmatigheid van de AIO-aanvulling van alle AIO-gerechtigden. Hiertoe worden jaarlijks ruim 7.000 AIO-gerechtigden het formulier “Verblijf en vermogen buiten Nederland” (formulier) toegestuurd. De controle was in 2013 gericht op in Suriname geboren AIO-gerechtigden, in 2014 op AIO-gerechtigden met als geboorteland Marokko, in 2015 op AIO-gerechtigden die in Turkije zijn geboren en van 2016 tot en met 2018 is de controle gericht op de overige in het buitenland geboren AIO-gerechtigden. In 2019 richt de controle zich op de in Nederland geboren AIO-gerechtigden.
1.3.
In het kader van het onder 1.2 vermelde onderzoek heeft de Svb in 2015 aan appellant het formulier toegestuurd. Appellant heeft op 17 maart 2015 de ‘winkel’ van de Svb bezocht om het formulier in te vullen. In het verslag van dit ‘winkelbezoek’ is vermeld dat appellant te kennen heeft gegeven samen met zijn broer mede-eigenaar te zijn van een woning in Turkije, met een geschatte waarde van € 10.000,-. Omdat appellant het adres van de woning in Turkije niet wist, is afgesproken dat appellant het formulier zou toesturen zodra hij het adres had achterhaald. Appellant heeft vervolgens het door hem ondertekende en op 24 maart 2015 gedagtekende formulier toegezonden aan de Svb. Op het formulier is vermeld dat appellant mede-eigenaar is van een woning op het adres [adres], Turkije, dat hij een stuk grond bezit dat hij van zijn vader heeft geërfd en dat hij samen met zijn kinderen heeft gespaard en een stuk grond heeft gekocht.
1.4.
Naar aanleiding van deze informatie heeft de Svb appellant verzocht nadere gegevens over zijn onroerende zaken te verstrekken. In reactie daarop heeft appellant de Svb bij brief van 4 juli 2015 doen toekomen een overzicht van de gemeente [gemeente] met de op naam van appellant geregistreerde onroerende zaken waarvoor hij aangifte onroerende zaakbelasting (OZB) doet en de waarden daarvan voor de OZB. Het gaat om negen onroerende zaken met een totale belastingwaarde van 66.470,74 Turkse Lira, omgerekend € 23.170,22. In reactie op het verzoek van de Svb om informatie te verschaffen over de mede-eigenaar van de woning en de grond op het onder 1.3 vermelde adres, heeft appellant de Svb bij een ongedateerde brief laten weten dat deze eigendommen van hem zijn en dat sinds de jaren ’90 alles is verdeeld tussen appellant en zijn broer.
1.5.
In de door appellant verstrekte informatie over zijn onroerende zaken heeft de Svb aanleiding gezien om bij besluit van 1 oktober 2015 de AIO-aanvulling van appellant met ingang van 1 januari 2009 in te trekken en de kosten van de over de periode van januari 2009 tot en met september 2015 verleende AIO-aanvulling van appellant terug te vorderen tot een bedrag van € 31.022,38.
1.6.
In bezwaar tegen dit besluit heeft appellant tapu senedi’s (eigendomsbewijzen) van acht op zijn naam geregistreerde onroerende zaken toegezonden. Uit de daarop vermelde data van verkrijging blijkt dat appellant de onroerende zaken op onderscheidenlijk 14 september 1995, 28 juli 2000 en op 17 december 2013 in zijn bezit heeft gekregen.
1.7.
Bij besluit van 19 mei 2016 (bestreden besluit), voor zover hier van belang, heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 1 oktober 2015 ongegrond verklaard. De Svb heeft aan het bestreden besluit, kort weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd. Appellant heeft de op hem rustende wettelijke inlichtingenverplichting geschonden door geen melding te maken van het bezit van de onroerende zaken. Als gevolg daarvan kan het recht op AIO-aanvulling over de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2014 niet worden vastgesteld. Vanaf 1 januari 2015 heeft appellant geen recht op AIO-aanvulling, omdat zijn vermogen, gezien de belastingwaarde van de onroerende zaken, hoger was dan de voor hem geldende vermogensgrens.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft, kort weergegeven, aangevoerd dat het vermogensonderzoek in zijn geval discriminatoir is geweest, omdat de Svb uitsluitend AIO-gerechtigden met de Turkse nationaliteit heeft geselecteerd voor onderzoek naar buitenlands vermogen. De bevindingen van het vermogensonderzoek zijn daarom onrechtmatig verkregen en mogen om die reden niet aan het bestreden besluit ten grondslag worden gelegd. Gelet hierop heeft de Svb niet aannemelijk gemaakt dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Zoals al is vermeld onder 1.3, heeft de Svb het formulier aan appellant toegezonden in het kader van het onder 1.2 vermelde rechtmatigheidsonderzoek. Naar aanleiding van de door appellant op dit formulier vermelde informatie heeft de Svb vervolgens nadere gegevens van de onroerende zaken opgevraagd bij en ook deels verkregen van appellant. Alleen al omdat de Svb het formulier aan alle AIO-gerechtigden heeft toegezonden, heeft de Svb geen onderscheid gemaakt naar nationaliteit, zodat appellant zijn stelling dat sprake is geweest van een discriminatoir onderzoek niet aannemelijk heeft gemaakt. Alle hierna door de Svb verkregen informatie heeft appellant zelf verstrekt. Hieruit volgt dat de Svb de informatie die appellant zelf heeft verstrekt en die ten grondslag ligt aan het standpunt van de Svb dat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden, anders dan appellant stelt, niet onrechtmatig heeft verkregen.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en W.F. Claessens en J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van Y. Itkal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2019.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) Y. Itkal