ECLI:NL:CRVB:2019:3400

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 oktober 2019
Publicatiedatum
31 oktober 2019
Zaaknummer
17/2754 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekken en terugvorderen van AIO-aanvulling na onderzoek naar vermogen in Turkije

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de intrekking en terugvordering van de AIO-aanvulling door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) aan de orde is. Appellanten ontvingen vanaf 12 februari 2009 bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO-aanvulling). De Svb beëindigde deze AIO-aanvulling op basis van een onderzoek naar het vermogen van appellanten in Turkije, waar zij regelmatig langere periodes verbleven. De Svb stelde dat appellanten hun wettelijke inlichtingenverplichting hadden geschonden door geen melding te maken van onroerende zaken in Turkije. De rechtbank verklaarde het beroep van appellanten ongegrond, waarna zij in hoger beroep gingen.

Tijdens de zitting in hoger beroep voerden appellanten aan dat het onderzoek door de Svb discriminerend was, omdat alleen AIO-gerechtigden met de Turkse nationaliteit werden onderzocht. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat appellanten niet aannemelijk hadden gemaakt dat het onderzoek discriminerend was. De Svb had voldoende bewijs geleverd dat het onderzoek was gestart op basis van de lange verblijven van appellanten in Turkije. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de intrekking en terugvordering van de AIO-aanvulling rechtmatig was.

De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenverplichting voor bijstandsontvangers en de mogelijkheid voor de Svb om onderzoek te doen naar vermogen in het buitenland. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

17 2754 PW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Datum uitspraak: 22 oktober 2019
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 februari 2017, 16/5911 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) te [woonplaats]
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. Küçükünal heeft een vraag van de Raad beantwoord. De Svb heeft hierop gereageerd en nadere stukken toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2019. Namens appellant is verschenen mr. Küçükünal. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen en mr. N. Zuidersma.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen in aanvulling op hun onvolledige ouderdomspensioen vanaf 12 februari 2009 bijstand, aanvankelijk van het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal en sinds 1 januari 2010 van de Svb, laatstelijk op grond van de Participatiewet in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO-aanvulling).
1.2.1.
Appellanten hebben aan de Svb doorgegeven dat zij op 14 mei 2012 voor vakantie naar het buitenland vertrekken en op 14 oktober 2012 zullen terugkeren naar Nederland. Naar aanleiding hiervan heeft de Svb bij besluit van 8 juni 2012 de AIO-aanvulling van appellanten met ingang van 13 augustus 2012 beëindigd op de grond dat zij per die datum langer dan de voor hen toegestane periode in het buitenland verblijven.
1.2.2.
Op een daartoe strekkende aanvraag heeft de Svb appellanten met ingang van 22 november 2012 opnieuw een AIO-aanvulling toegekend. Appellanten hebben aan de Svb doorgegeven dat zij op 20 april 2013 voor vakantie naar het buitenland vertrekken en op 10 oktober 2013 zullen terugkeren naar Nederland. Naar aanleiding hiervan heeft de Svb bij besluit van 23 april 2013 de AIO-aanvulling van appellanten met ingang van 21 juli 2013 beëindigd op de grond dat zij per die datum langer dan de voor hen toegestane periode in het buitenland verblijven.
1.2.3.
Op een daartoe strekkende aanvraag heeft de Svb appellanten met ingang van 15 oktober 2013 opnieuw een AIO-aanvulling toegekend.
1.3.
In opdracht van de Svb heeft het Bureau Attaché Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade te Ankara (Bureau Attaché) onderzoek verricht naar eventueel vermogen van appellanten in Turkije. De bevindingen daarvan zijn neergelegd in een rapportage vermogensonderzoek Turkije van 20 januari 2014 (rapportage). In de rapportage is onder het kopje ‘Aanleiding tot het onderzoek’ vermeld: “Langdurig verblijf in Turkije. Betrokkene en haar echtgenoot zeggen zelf dat ze geen vermogen hebben in Turkije. Ze komen uit de provincie [provincie].” Voorts is in de rapportage, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen. Bij de afdeling onroerende zaakbelastingen van de gemeente [deel van gemeente 2] stonden van 1994 tot 7 november 2012 vier appartementen en van 6 september 1993 tot 7 november 2012 een perceel bouwgrond op naam van appellant geregistreerd. Een lokale taxateur heeft de waarde van de appartementen en de bouwgrond getaxeerd op in totaal € 103.559,-. Bij de afdeling onroerende zaakbelastingen van de gemeente [gemeente 2] hebben appellanten belastingaangiftes voor vijf percelen landbouwgrond ingediend. Een medewerker van deze afdeling zou uittreksels van de belastingaangiftes van appellanten faxen, maar dit is nooit gebeurd, ondanks dat hierom tweemaal was verzocht.
1.4.
Appellanten hebben aan de Svb doorgegeven dat zij op 9 april 2014 voor vakantie naar het buitenland vertrekken en op 29 oktober 2014 zullen terugkeren naar Nederland. Naar aanleiding hiervan heeft de Svb bij besluit van 29 april 2014 de AIO-aanvulling van appellanten met ingang van 10 juli 2014 beëindigd op de grond dat zij per die datum langer dan de voor hen toegestane periode in het buitenland verblijven. Appellanten hebben bij terugkomst in Nederland niet opnieuw een AIO-aanvulling aangevraagd.
1.5.
De Svb heeft appellanten bij brief van 19 november 2014 verzocht schriftelijke verklaringen van de kadasters van [deel van gemeente 2] en [deel van gemeente 2] ([gemeente 2]) te verstrekken waarin wordt verklaard welke onroerende zaken op naam van appellanten stonden en/of staan geregistreerd. Appellanten hebben niet op dit verzoek gereageerd en ook niet op de daaropvolgende rappelbrieven van 19 maart 2015 en 23 april 2015.
1.6.
In de onderzoeksresultaten van het onderzoek van Bureau Attaché heeft de Svb aanleiding gezien om bij twee afzonderlijke besluiten van 6 april 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 21 juli 2016 (bestreden besluit), de bijstand en de AIO-aanvulling van appellanten met ingang van 12 februari 2009 in te trekken en de over de periode van 12 februari 2009 tot 10 juli 2014 gemaakte kosten van bijstand en AIO-aanvulling van appellanten terug te vorderen tot een bedrag van € 5.537,37. De Svb heeft aan het bestreden besluit, kort weergegeven en voor zover hier van belang, het volgende ten grondslag gelegd. De aanleiding voor het onderzoek is gelegen in het feit dat appellanten regelmatig voor een langere periode in Turkije verbleven. Van een discriminatoir onderzoek is geen sprake. Het onderzoek is in de individuele situatie van appellanten opgestart en maakt geen deel uit en volgt niet uit een steekproef uit een groter bestand. Appellanten hebben de op hen rustende wettelijke inlichtingenverplichting geschonden door geen melding te maken van het bezit van onroerende zaken. Als gevolg daarvan kan het recht op bijstand en AIO-aanvulling vanaf 12 februari 2009 niet worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellanten hebben, kort weergegeven, aangevoerd dat het vermogensonderzoek in hun geval heeft plaatsgevonden in het kader van een onderzoeksproject naar buitenlands vermogen. Dit project is discriminatoir omdat de Svb uitsluitend AIO-gerechtigden met de Turkse nationaliteit heeft geselecteerd voor onderzoek naar vermogen in het buitenland. De bevindingen van het onderzoek in Turkije zijn daarom onrechtmatig verkregen en mogen om die reden niet aan het bestreden besluit ten grondslag worden gelegd. Gelet hierop heeft de Svb niet aannemelijk gemaakt dat appellanten hun inlichtingenverplichting hebben geschonden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat het onderzoek in hun geval heeft plaatsgevonden in het kader van een onderzoeksproject, waarvan wordt gesteld dat het discriminatoir is. De Svb heeft dit standpunt van appellant ook gemotiveerd betwist. Dat in het geval van appellanten een onderzoek in Turkije heeft plaatsgevonden omdat appellanten regelmatig voor een langere periode in Turkije verbleven, zoals in het bestreden besluit is vermeld, wordt bevestigd door het in hoger beroep door de Svb overgelegde opdrachtformulier voor een buitendienstonderzoek. Op dit formulier, waarmee een Svb-medewerker op 1 december 2013 opdracht voor een dergelijk onderzoek heeft gegeven, is onder het kopje ‘Aanleiding en doel onderzoek’ vermeld: “Afgelopen jaren zijn ze beide[n] in Turkije op vakantie geweest voor een langere dan toegestane periode voor de AIO. Ze geven aan dat ze op verschillende plaatsen vakantie vieren en dat ze geen eigen woning cq. eigen vermogen hebben in Turkije hebben, maar dat betwijfel ik.” Onder het kopje ‘Te beantwoorden vragen’ staat vervolgens: “Is er sprake van eigen woning, grond in Turkije en zo ja wat is de huidige waarde en die van 12 februari 2009, aanvangsdatum van de bijstand? [...]” Appellant heeft desgevraagd ter zitting ook geen enkel aanknopingspunt kunnen geven voor zijn standpunt dat het onderzoek heeft plaatsgevonden in het kader van een onderzoeksproject. De beroepsgrond dat het onderzoek heeft plaatsgevonden in het kader van een discriminatoir onderzoeksproject slaagt al daarom niet.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en W.F. Claessens en J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van Y. Itkal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2019.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) Y. Itkal