ECLI:NL:CRVB:2019:3393
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WGA-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 oktober 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beëindiging van haar WGA-uitkering door het Uwv. Appellante, die zich sinds 2010 ziek had gemeld met psychische en lichamelijke klachten, ontving aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering. Na een herbeoordeling in 2016 concludeerde het Uwv dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering per 15 november 2016. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd en dat haar beperkingen niet correct waren vastgesteld.
De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarop appellante in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 18 september 2019 werd appellante bijgestaan door haar advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door een medewerker. De Raad beoordeelde of de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid correct had vastgesteld. De Raad concludeerde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waren.
De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellante. De Raad oordeelde dat de FML, waarin de beperkingen van appellante waren vastgelegd, adequaat was en dat appellante geschikt was voor de geselecteerde functies. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellante, die in totaal € 3.917,08 bedroegen, inclusief griffierecht.