ECLI:NL:CRVB:2019:3391
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WGA loonaanvullingsuitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 oktober 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beëindiging van haar WGA loonaanvullingsuitkering door het Uwv. Appellante, die zich op 12 maart 2012 ziek meldde met psychische klachten, ontving aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering, maar na herbeoordeling werd haar uitkering per 2 september 2016 beëindigd omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank Den Haag had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
De Centrale Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen een zorgvuldig medisch onderzoek hebben verricht en dat er geen schending was van het beginsel van 'equality of arms'. Appellante had voldoende gelegenheid om haar standpunt te onderbouwen met medische informatie. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd hadden dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de beperkingen van appellante niet juist waren vastgesteld.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van M.A.E. Lageweg als griffier.