ECLI:NL:CRVB:2019:3388

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2019
Publicatiedatum
30 oktober 2019
Zaaknummer
16/1488 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering na beoordeling van arbeidsongeschiktheid en deskundigenrapport

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante, die zich op 28 maart 2006 ziek meldde met lichamelijke klachten, later vergezeld door psychische klachten. Het Uwv kende appellante op 25 maart 2008 een WIA-uitkering toe, maar beëindigde deze per 18 april 2015, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Overijssel verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep heeft appellante haar stelling dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld, onderbouwd met medische gegevens van verschillende behandelaars.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en een onafhankelijk deskundige benoemd, die op 17 april 2019 een rapport uitbracht. Deze deskundige concludeerde dat appellante minder belastbaar is dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 februari 2015 was vastgelegd. De deskundige gaf aan dat appellante behoefte heeft aan een rustige werkomgeving zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen. De Raad oordeelde dat het Uwv de belastbaarheid van appellante op 18 april 2015 juist heeft vastgesteld en dat de FML van 6 mei 2019 in overeenstemming is met de bevindingen van de deskundige.

De Raad bevestigde de beslissing van het Uwv om de WIA-uitkering te beëindigen, omdat de functies die voor de bepaling van de arbeidsongeschiktheid waren geselecteerd, medisch geschikt waren voor appellante. De uitspraak werd gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van griffier H. Spaargaren, op 30 oktober 2019.

Uitspraak

16.1488 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
26 januari 2016, 15/2176 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 30 oktober 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D.J.H. Habers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Mr. P. Gerritsen heeft als opvolgend gemachtigde nadere stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en geantwoord op vragen van de Raad.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Gerritsen en gezinstherapeut [naam] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke.
Het onderzoek is heropend na de zitting. De Raad heeft verzekeringsarts
L. Greveling-Fockens als onafhankelijk deskundige benoemd. De deskundige heeft op
17 april 2019 een rapport uitgebracht.
Partijen hebben hun zienswijze op het rapport gegeven. Op 18 juni 2019 heeft de deskundige desgevraagd gereageerd op de zienswijzen.
Appellante heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 2 oktober 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Gerritsen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.K. Affia.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als caféhoudster voor 32 uur per week. Zij heeft zich op 28 maart 2006 ziek gemeld met lichamelijke klachten. Daar zijn psychische klachten bijgekomen. Bij besluit van 4 februari 2008 heeft het Uwv appellante met ingang van
25 maart 2008 een uitkering toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Naar aanleiding van een melding van appellante van
29 augustus 2014 dat haar gezondheid is verslechterd door een toename van haar psychische klachten en spierdystonie, heeft verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Bij besluit van 17 februari 2015 heeft het Uwv de WIA-uitkering met ingang van 18 april 2015 beëindigd omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
4 september 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 augustus 2015 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 28 augustus 2015 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de beperkingen van appellante voor het verrichten van arbeid en deze met de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 februari 2015 niet onjuist heeft vastgesteld. Afdoende is volgens de rechtbank toegelicht dat appellante met haar beperkingen in staat is om de functies te verrichten die zijn geselecteerd voor de berekening van haar mate van arbeidsongeschiktheid.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante haar stelling dat zij meer beperkingen heeft dan waarvan het Uwv is uitgegaan, onderbouwd met gegevens van de behandelend psychiater en de gezinstherapeut, van een chirurg-oncoloog, een neuroloog en haar huisarts. een revalidatiearts en haar huisarts.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de belastbaarheid van appellante op 18 april 2015 juist heeft vastgesteld.
4.3.
De deskundige heeft appellante onderzocht en het dossier en de relevante medische gegevens bestudeerd. De deskundige heeft in het uitgebrachte rapport geconcludeerd dat appellante minder belastbaar is dan is vastgelegd in de FML van 3 februari 2015. Aan de omschreven beperkingen moet worden toegevoegd dat appellante is aangewezen op een werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen en op werk zonder leidinggevende aspecten. Ook is appellante aangewezen op een rustige werkomgeving zonder plotselinge harde geluiden. Voor het frequent hanteren van lichte voorwerpen geldt dat zij met links maximaal een kilogram kan hanteren met een frequentie van 300 keer per uur.
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de volgens de deskundige noodzakelijke extra beperkingen opgenomen in een FML van 6 mei 2019. Met een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 10 mei 2019 heeft het Uwv uiteengezet dat de functies die voor de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante waren geselecteerd ook uitgaande van de aangepaste FML voor appellante geschikt zijn.
4.5.
De deskundige heeft op verzoek van de Raad gereageerd op de opvatting van appellante dat in de FML nog meer beperkingen zouden moeten worden opgenomen. De deskundige heeft de conclusie van haar rapport gehandhaafd.
4.6.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter de conclusies van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het uitgebrachte deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft een inzichtelijke reactie gegeven op de kritiek van appellante op haar rapport. Ook in de nadere brief van 2 september 2019 van de behandelend psychiater wordt geen aanknopingspunt gevonden voor een ander oordeel. In die brief wordt gesteld dat de depressieve symptomen al bij de intake op 20 maart 2015 al aanwezig waren en dat sprake was van een depressief toestandsbeeld. Dat komt overeen met de conclusie van de deskundige dat op de datum hier in geding, 18 april 2015, bij appellante (onder meer) sprake was van een depressieve stoornis. In haar rapport van 17 april 2019 heeft de deskundige ook overtuigend gemotiveerd waarom er in passende arbeid geen grond is voor een urenbeperking.
4.7.
Daarom wordt uitgegaan van de juistheid en volledigheid van de FML van 6 mei 2019 die geheel in overeenstemming is met de bevindingen van de deskundige. De functies die de arbeidsdeskundige ter voorbereiding van het besluit van 17 februari 2015 had geselecteerd, zijn – gelet op de verstrekte toelichting – voor appellante in medisch opzicht geschikt. Daaruit volgt dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante op 18 april 2015 op minder dan 35% heeft vastgesteld. De WIA-uitkering is terecht beëindigd.
4.8.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van H. Spaargaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2019.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) H. Spaargaren