ECLI:NL:CRVB:2019:3388
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WIA-uitkering na beoordeling van arbeidsongeschiktheid en deskundigenrapport
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante, die zich op 28 maart 2006 ziek meldde met lichamelijke klachten, later vergezeld door psychische klachten. Het Uwv kende appellante op 25 maart 2008 een WIA-uitkering toe, maar beëindigde deze per 18 april 2015, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Overijssel verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep heeft appellante haar stelling dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld, onderbouwd met medische gegevens van verschillende behandelaars.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en een onafhankelijk deskundige benoemd, die op 17 april 2019 een rapport uitbracht. Deze deskundige concludeerde dat appellante minder belastbaar is dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 februari 2015 was vastgelegd. De deskundige gaf aan dat appellante behoefte heeft aan een rustige werkomgeving zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen. De Raad oordeelde dat het Uwv de belastbaarheid van appellante op 18 april 2015 juist heeft vastgesteld en dat de FML van 6 mei 2019 in overeenstemming is met de bevindingen van de deskundige.
De Raad bevestigde de beslissing van het Uwv om de WIA-uitkering te beëindigen, omdat de functies die voor de bepaling van de arbeidsongeschiktheid waren geselecteerd, medisch geschikt waren voor appellante. De uitspraak werd gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van griffier H. Spaargaren, op 30 oktober 2019.