ECLI:NL:CRVB:2019:3365

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 oktober 2019
Publicatiedatum
25 oktober 2019
Zaaknummer
18/4471 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing nabestaandenuitkering op basis van verzekeringseisen ANW

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een nabestaandenuitkering aan appellante. Appellante, geboren in 1961 en woonachtig in Marokko, had een aanvraag ingediend voor een nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW) na het overlijden van haar echtgenoot op 20 mei 2017. De echtgenoot had in Nederland gewoond en gewerkt, maar was ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd voor de ANW. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had de aanvraag op 9 oktober 2017 afgewezen, en het bezwaar daartegen was op 21 november 2017 ongegrond verklaard.

De rechtbank Amsterdam had de eerdere uitspraak van de Svb bevestigd, waarop appellante in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 12 september 2019 was appellante niet aanwezig, maar de Svb werd vertegenwoordigd door mr. J.A.H. Koning. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellante geen recht had op de nabestaandenuitkering, omdat haar echtgenoot ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was voor de ANW. Dit werd onderbouwd met de vaststelling dat de echtgenoot niet meer in Nederland woonde of werkte en niet vrijwillig verzekerd was voor de ANW.

De Raad concludeerde dat het feit dat de echtgenoot recht had op een AOW-pensioen niet betekende dat hij ook verzekerd was voor de ANW. Bovendien bleek uit gegevens van de Marokkaanse sociale zekerheid dat de echtgenoot ook daar niet verzekerd was. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.4471 ANW

Datum uitspraak: 24 oktober 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
19 juli 2018, 18/60 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats], Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2019. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A.H. Koning.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1961, woont in Marokko. Haar echtgenoot heeft in Nederland gewoond en gewerkt en is op enig moment teruggekeerd naar Marokko. Vanaf 2001 heeft hij een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) ontvangen.
1.2.
De echtgenoot van appellante is op 20 mei 2017 in Marokko overleden. Appellante heeft op 2 augustus 2017 een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) aangevraagd.
1.3.
Bij besluit van 9 oktober 2017 heeft de Svb de aanvraag om een nabestaandenuitkering afgewezen. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 21 november 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij in aanmerking wenst te komen voor een ANW‑uitkering omdat haar echtgenoot voorheen in Nederland heeft gewerkt en daarmee rechten heeft opgebouwd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellante geen recht heeft op een nabestaandenuitkering omdat de echtgenoot van appellante ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was voor de ANW.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de echtgenoot ten tijde van zijn overlijden niet meer in Nederland woonde of werkte. Hij was daarom op dat moment niet verzekerd op grond van artikel 13 van de ANW. Het feit dat de echtgenoot ten tijde van zijn overlijden recht had op een AOW‑pensioen brengt niet mee dat hij op dat moment verzekerd was voor de ANW.
4.3.
Verder is niet in geschil dat de echtgenoot ten tijde van het overlijden niet vrijwillig verzekerd was voor de ANW, als bedoeld in artikel 63 en 63a van de ANW.
4.4.
Op grond van gegevens van het Caisse Nationale de Sécurité Sociale staat vast dat de echtgenoot ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was ingevolge de Marokkaanse wetgeving, zodat ook op grond van artikel 13a van de ANW in samenhang met artikel 22 van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko geen aanspraak op een nabestaandenuitkering bestaat.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van E. Diele als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2019.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) E. Diele
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.
md

DÉCISION

La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale) confirme la décision attaquée.
Par conséquent, décidée par J.J.T. van den Corput en présence E. Diele en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 24 octobre 2019.
Les parties disposent d’un délai de six semaines à compter de la date d’envoi pour introduire un pourvoi en cassation contre cette décision devant la Cour de Cassation des Pays-Bas:
Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, NL 2500 EH ’s-Gravenhage) au titre de la violation ou de la mauvaise application des dispositions concernant la notion de groupe d’assurés.