ECLI:NL:CRVB:2019:3363
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand op basis van onbekende middelen en inlichtingenverplichting
Op 15 oktober 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen het college van burgemeester en wethouders van Almere. De zaak betreft de intrekking van bijstand op basis van de Participatiewet (PW) en de terugvordering van bijstandsuitkeringen. Appellant ontving vanaf 12 april 2012 bijstand, maar er werd vastgesteld dat hij in de periode van 1 april 2014 tot en met 13 mei 2015 een huurovereenkomst had voor een bedrijfspand, wat leidde tot de conclusie dat hij beschikte over onbekende middelen. Het college had de bijstand ingetrokken en de kosten van bijstand teruggevorderd, omdat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door geen duidelijkheid te verschaffen over zijn financiële situatie.
De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat hij niet de huurder was van het bedrijfspand, maar dat de huurbetalingen door een derde, genaamd X, werden gedaan. De Raad oordeelde echter dat appellant de maandelijkse huur van € 629,20 voor het bedrijfspand betaalde, wat in combinatie met zijn andere uitgaven leidde tot de vooronderstelling dat hij beschikte over onbekende middelen. De Raad bevestigde dat appellant onvoldoende inzicht had gegeven in de aard en omvang van deze middelen, waardoor niet kon worden vastgesteld of hij recht had op bijstand.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.