ECLI:NL:CRVB:2019:3362
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering na medische beoordeling en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die haar bezwaar tegen de weigering van een WIA-uitkering ongegrond had verklaard. Appellante, die als taxichauffeuse werkte, had zich ziek gemeld met klachten aan haar linkeronderbeen en linkerschouder na een val in 2013, wat leidde tot meerdere operaties aan haar linkerhand. De verzekeringsarts van het Uwv had vastgesteld dat appellante niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de WIA-uitkering. Appellante voerde aan dat haar klachten niet goed waren ingeschat en dat er meer beperkingen waren dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) waren vastgelegd. De Raad heeft een deskundige benoemd die de medische situatie van appellante heeft beoordeeld. De deskundige concludeerde dat appellante meer beperkingen had dan eerder vastgesteld, met name door artrose in de linkerhand. Ondanks deze bevindingen oordeelde de Raad dat de eerdere besluiten van het Uwv voldoende gemotiveerd waren en dat de aanpassing van de FML niet leidde tot een andere conclusie over de arbeidsongeschiktheid. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde het Uwv tot vergoeding van proceskosten.