Uitspraak
17.5639 AOW
OVERWEGINGEN
AOW-pensioen met ingang van de ingangsdatum, te weten november 2007, toe te passen. Hierop heeft de Svb bij besluit van 11 februari 2016 afwijzend gereageerd. Het hiertegen door appellant ingediende bezwaar is bij besluit van 2 augustus 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellant geen nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) naar voren heeft gebracht die nopen tot een terugkomen van het besluit van 9 juni 2015.
AOW-pensioen. Verder heeft appellant aangevoerd dat wel sprake is van een bijzonder geval om zijn AOW-pensioen met een verdergaande terugwerkende kracht dan één jaar te verhogen.
2 september 2015 uiteindelijk is beoordeeld aan de hand van zijn beleidsregel SB1076 zoals luidend ten tijde van het bestreden besluit. In deze beleidsregel is, voor zover van belang in deze zaak, het volgende opgenomen. Als geen sprake is van een wijziging van omstandigheden of van nieuwe feiten, is de Svb bevoegd om het verzoek om herziening over de periode voor de datum van ontvangst van het verzoek, zonder nader onderzoek af te wijzen onder verwijzing naar het eerdere besluit, tenzij dit evident onredelijk is. De Svb acht het evident onredelijk om zonder terugwerkende kracht terug te komen van een rechtens onaantastbaar besluit als de Svb uit hetgeen belanghebbende in zijn herzieningsverzoek aanvoert, concludeert dat dit besluit onmiskenbaar onjuist is. Als sprake is van een onmiskenbaar onjuist besluit, kan de uitkering met een terugwerkende kracht van één jaar worden herzien indien de onjuistheid van een eerder besluit niet is te wijten aan een fout van de Svb en met een terugwerkende kracht tot een maximum van vijf jaar indien de onjuistheid het gevolg is van een fout van de Svb.
1 mei 2014 beneden de minimumnorm was gedaald) niet toe.