ECLI:NL:CRVB:2019:334

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 januari 2019
Publicatiedatum
5 februari 2019
Zaaknummer
17/6102 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake schadevergoeding en fiscale schadevergoeding door gemeente Amsterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 juli 2017, waarin het verzoek om vergoeding van fiscale schade door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam werd afgewezen. Appellant, die sinds 1990 in vaste dienst was bij de gemeente Amsterdam, kreeg in 2010 ontslag, maar dit ontslag werd in 2014 door de Centrale Raad van Beroep herroepen. Appellant verzocht het college om nabetaling van salaris en vergoeding van fiscale schade die hij had geleden door de nabetaling van salaris in 2014. Het college erkende de schadeplichtigheid, maar weigerde de vergoeding omdat appellant geen bewijs had geleverd van daadwerkelijk geleden belastingschade.

Tijdens de zitting op 12 april 2018 hebben partijen de gelegenheid gekregen om tot een schikking te komen, wat uiteindelijk leidde tot overeenstemming. Appellant verzocht de Raad om het college te veroordelen in de proceskosten. De Raad heeft het besluit van 10 augustus 2017 van het college in de beoordeling betrokken en vastgesteld dat het college op 22 oktober 2018 alsnog een besluit heeft genomen over de fiscale schade, waarbij het college appellant een bedrag van € 12.793,42 heeft toegekend. Hierdoor was het procesbelang van appellant komen te vervallen, en werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De Raad heeft het college veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.024,- en het griffierecht van € 250,- vergoed.

Uitspraak

17.6102 AW, 18/1003 AW

Datum uitspraak: 29 januari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
21 juli 2017, 14/6792 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T.G.J. Horlings hoger beroep ingesteld, alsmede zijn zienswijze op een beslissing van het college van 10 augustus 2017 ter zake zijn verzoek om vergoeding van fiscale schade naar voren gebracht.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Horlings. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.M. Mulder. Het onderzoek ter zitting is geschorst om partijen de gelegenheid te geven een berekening te laten maken van door appellant geleden fiscale schade door de nabetaling van salaris ineens in september 2014. Partijen zijn erin geslaagd tot overeenstemming te komen.
Beide partijen zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord en hebben verklaard dat zij geen gebruik willen maken van dit recht. Namens appellant is verzocht uitspraak te doen en het college te veroordelen in de proceskosten van appellant.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was sinds 1990 in vaste dienst aangesteld als [naam functie]
bij de gemeente Amsterdam. Bij besluit van 4 november 2010 heeft het college appellant ontslag verleend met ingang van 1 januari 2011. Bij uitspraak van 1 mei 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1500, heeft de Raad het ontslagbesluit herroepen.
1.2.
Bij brief van 28 mei 2014 heeft appellant het college verzocht om binnen veertien dagen uitvoering te geven aan de uitspraak van de Raad van 1 mei 2014, omdat het gevolg van die uitspraak is dat hij in dienst is gebleven en dus recht heeft op nabetaling van salaris met terugwerkende kracht tot 1 januari 2011. Bij brief van 17 juli 2014 heeft appellant het college in gebreke gesteld voor het geval volledige en correcte betaling door het college niet uiterlijk op 31 augustus 2014 heeft plaatsgevonden. Daarbij is onder meer vermeld dat eventuele fiscale nadelen die appellant van nabetalingen ineens zal ondervinden, dienen te worden gecompenseerd. Bij brief van 16 september 2014 heeft appellant het college nogmaals in gebreke gesteld.
1.3.
Bij brief van 16 oktober 2014 heeft appellant bij de rechtbank Amsterdam beroep
ingesteld tegen het niet tijdig uitvoering geven aan de uitspraak van de Raad van 1 mei 2014, omdat het college nog geen besluit over de nabetaling van het salaris had genomen.
1.4.
Bij e-mailbericht van 31 oktober 2014, bevestigd bij brief van 12 november 2014, heeft het college appellant bericht dat er opdracht is gegeven om € 63.172,61 aan salaris na te betalen. Op de salarisstrook van september 2014 is een nabetaling van netto € 65.670,96 vermeld.
1.5.
Appellant heeft de rechtbank verzocht het college te veroordelen tot vergoeding van schade, waaronder fiscale schade, alsook om op kosten van het college een deskundige in te schakelen om de fiscale schade te berekenen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van 16 oktober 2014
mede gericht geacht tegen het uitblijven van een besluit op het verzoek om vergoeding van fiscale schade en dat beroep gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek om vergoeding van fiscale schade vernietigd en het college opgedragen om, op straffe van een dwangsom, binnen vier weken na de dag van verzending van die uitspraak alsnog een besluit op dat verzoek te nemen.
3.1.
Bij besluit van 10 augustus 2017 heeft het college het verzoek van appellant om vergoeding van fiscale schade afgewezen. Hieraan is ten grondslag gelegd dat het college wel erkent schadeplichtig te zijn inzake de fiscale schade, maar dat er geen opgave is gedaan van daadwerkelijk geleden belastingschade door middel van overlegging van aanslagen van de Belastingdienst.
3.2.
In hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank mogelijkheden tot finale geschilbeslechting niet heeft benut. De kern van het geschil betreft de wijze van vaststelling van de fiscale schade en niet dat het college weigert om die schade te vergoeden.
3.3.
Tegen het besluit van 10 augustus 2017 heeft appellant naar voren gebracht dat het college zijn verzoek om vergoeding van fiscale schade ten onrechte heeft afgewezen.
3.4.
Zoals hierboven is weergegeven, zijn partijen na de behandeling ter zitting uiteindelijk tot elkaar gekomen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het besluit van 10 augustus 2017 wordt mede in de beoordeling betrokken.
4.2.
Appellant heeft bij brief van 19 september 2018 verzocht het college te veroordelen tot betaling van de factuur van de fiscaal deskundige Accountantskantoor Spoelstra en Scherer ten bedrage van € 3.327,50 en de berekende fiscale schade van € 12.793,42. Het college heeft daarop bij brief van 22 oktober 2018 een besluit genomen over de fiscale schade, namelijk dat appellant een bedrag van € 12.793,42 tegoed heeft van de gemeente, dat dit bedrag naar verwachting in de maand november 2018 aan hem betaalbaar zal worden gesteld, alsook dat de gemeente de factuur voor de werkzaamheden van Accountantskantoor Spoelstra en Scherer van € 3.327,50 in de maand september 2018 aan appellant heeft betaald.
4.3.
De Raad stelt vast dat het besluit van 22 oktober 2018 geheel tegemoetkomt aan het hoger beroep van appellant. Appellant heeft geen belang meer bij een uitspraak op zijn hoger beroep. Het hoger beroep dient niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat het procesbelang is komen te vervallen.
4.4.
Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.024,- in hoger beroep voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand (hoger beroepschrift 1 punt, verschijnen ter zitting 1 punt, met een waarde per punt van € 512,-).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.024,-;
- bepaalt dat het college aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 250,-
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2019.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) J. Smolders
md