ECLI:NL:CRVB:2019:3318
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor inrichtingskosten op basis van niet noodzakelijke verhuizing
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van de eerste huur van een woning en de inrichting daarvan. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Tilburg, omdat de kosten voortkwamen uit een niet noodzakelijke verhuizing. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond.
De appellant had in augustus 2017 een woning betrokken die hij huurde, nadat hij enige tijd in Marokko bij zijn vrouw had verbleven. Voor zijn vertrek naar Marokko had hij de huur van zijn woning in Nederland opgezegd en zijn inboedel achtergelaten. De appellant stelde dat zijn verhuizing noodzakelijk was en dat hij recht had op bijzondere bijstand, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat hij niet had aangetoond dat de verhuizing gedwongen of noodzakelijk was. De Raad concludeerde dat de kosten waarvoor de appellant bijstand vroeg, geen noodzakelijke kosten waren in de zin van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet.
De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De afwijzing van de aanvragen om bijzondere bijstand blijft dus in stand. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat daarvoor geen aanleiding bestond. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en is vastgelegd in een proces-verbaal.