ECLI:NL:CRVB:2019:3315
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op basis van niet aannemelijk gemaakte hoofdverblijf op aanvraagadres
Op 15 oktober 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen het college van burgemeester en wethouders van Schiedam. Appellant had een aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet ingediend, maar deze werd afgewezen omdat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij op het aanvraagadres woonde. De Raad heeft vastgesteld dat appellant, die tot 26 september 2016 als zelfstandige werkzaam was, op 16 januari 2017 een aanvraag deed en daarbij een huurovereenkomst overlegde voor een gemeubileerde woning. Echter, na een huisbezoek op 13 februari 2017 concludeerde het college dat appellant niet zijn hoofdverblijf had op het opgegeven adres. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Raad heeft in zijn beoordeling gekeken naar de feiten en omstandigheden rondom de aanvraag en het huisbezoek. Het college had gegronde redenen om te twijfelen aan de woon- en verblijfplaats van appellant, vooral gezien zijn verklaringen over zijn persoonlijke situatie en de inrichting van de woning. De Raad oordeelde dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn claim dat hij op het aanvraagadres woonde. De omstandigheden, zoals de aanwezigheid van weinig persoonlijke spullen en de inrichting van de woning, ondersteunden de conclusie van het college.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.