ECLI:NL:CRVB:2019:3314

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 oktober 2019
Publicatiedatum
21 oktober 2019
Zaaknummer
18/4159 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing aanvraag bijstandsverlening op grond van de Participatiewet met betrekking tot gezamenlijke huishouding

Op 15 oktober 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De zaak betreft een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 22 juni 2018 het beroep van appellante tegen een afwijzing van haar aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (PW) ongegrond had verklaard. Appellante had op 23 maart 2017 een aanvraag om bijstand ingediend, welke door het college op 6 april 2017 was afgewezen. Na een nieuwe aanvraag op 13 april 2017, werd deze opnieuw afgewezen op 11 mei 2017, omdat appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die recht gaven op bijstand.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellante haar hoofdverblijf heeft op het adres van haar tante en dat zij een gezamenlijke huishouding met haar tante voert. Dit werd onderbouwd door onderzoeksresultaten die aantoonden dat appellante geen eigen kamer heeft en geen huur betaalt. De Raad oordeelde dat de omstandigheden van appellante en haar tante voldoen aan de criteria voor een gezamenlijke huishouding, zoals vastgelegd in de PW. Appellante betwistte de conclusies van het college en stelde dat haar woonsituatie vergelijkbaar was met die van een studentenhuis, maar de Raad oordeelde dat de feiten en omstandigheden voldoende waren om de conclusie van wederzijdse zorg te onderbouwen.

De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Partijen kunnen binnen zes weken na verzending van de uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

18/4159 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 15 oktober 2019
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
22 juni 2018, 18/1039 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. N.A. Berenschot, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaak 17/8144 PW plaatsgehad op 23 juli 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Berenschot. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 23 maart 2017 bij het college een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (PW) ingediend. Bij besluit van 6 april 2017 heeft het college de aanvraag afgewezen. Dit betreft de gevoegde zaak 17/8144 PW.
1.2.
Op 11 april 2017 heeft appellante zich opnieuw gemeld voor het aanvragen van bijstand en zij heeft de aanvraag op 13 april 2017 ingediend. Bij besluit van 11 mei 2017 heeft het college naar analogie van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de aanvraag afgewezen op de grond dat appellante na het eerdere besluit van 6 april 2017 geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die maken dat zij recht heeft op bijstand.
1.3.
Bij besluit van 5 januari 2018 (bestreden besluit) heeft het college op grond van de in bezwaar ingebrachte nieuwe feiten en omstandigheden de aanvraag van 13 april 2017 opnieuw in behandeling genomen en een onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van appellante. De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in een rapportage van
28 november 2017. Bij het onderzoek is gebleken dat appellante haar hoofdverblijf heeft op het adres van haar tante [naam tante] (tante) en dat zij een gezamenlijke huishouding met haar tante voert. Appellante is daarom geen zelfstandig subject van bijstand. Het college heeft de afgewezen aanvraag na bezwaar dan ook gehandhaafd onder wijziging van de motivering.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante betwist dat de onderzoeksresultaten een toereikende onderbouwing vormen voor de conclusie dat zij met haar tante een gezamenlijke huishouding voert. Zij stelt dat haar woonsituatie niet verschilt van het wonen in een studentenhuis. Het bij toerbeurten de woning schoonmaken, de was doen en samen eten, zijn normale omstandigheden bij het gezamenlijk bewonen van eenzelfde woning en kunnen niet als zorg van de een voor de ander worden aangemerkt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 11 april 2017 (datum melding) tot en met 11 mei 2017 (datum besluit op de aanvraag).
4.2.
Ingevolge artikel 3, derde lid, van de PW is van een gezamenlijke huishouding sprake, indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
4.3.
De vraag of in een bepaald geval sprake is van een gezamenlijke huishouding, dient te worden beantwoord aan de hand van objectieve criteria. Daarbij zijn omstandigheden die tot het voeren van een gezamenlijke huishouding hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie niet van belang.
4.4.
Niet in geschil is dat appellante en haar tante gedurende de hier te beoordelen periode hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden, zodat aan het eerste criterium van een gezamenlijke huishouding is voldaan.
4.5.
Het tweede criterium waaraan moet zijn voldaan, is dat van de wederzijdse zorg. Deze zorg kan blijken uit een financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan alleen het delen van de met wonen samenhangende lasten. Als er weinig of geen financiële verstrengeling is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in zorg voor elkaar voorzien. Daarbij moeten alle gebleken, niet van subjectieve aard zijnde, feiten en omstandigheden worden betrokken.
4.6.
Voor het aannemen van wederzijdse zorg is niet noodzakelijk dat de door ieder van beiden aan de ander gegeven zorg dezelfde omvang en intensiteit heeft.
4.7.
Appellante heeft op 28 november 2017, tijdens een gesprek op het kantoor van de gemeente Amsterdam met een handhavingsspecialist van Handhaving Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam, onder meer het volgende verklaard. Appellante mag gebruik maken van de hele woning en hoeft aan haar tante geen woonkosten te betalen. Er zijn geen afspraken gemaakt over het schoonmaken van de woning. Soms maakt appellante de gehele woning schoon en soms doet haar tante dat. Zij doen dit uit zichzelf. Appellante en haar tante doen hun was gezamenlijk. Alles wat in de wasmand ligt wordt gezamenlijk gewassen. De boodschappen worden meestal door haar tante betaald en zijn voor gezamenlijk gebruik. Als de zorgtoeslag van appellante is gestort, doet appellante ook wel eens wat boodschappen. Ook dit is voor gezamenlijk gebruik. Meestal is het appellante die voor haarzelf en voor haar tante kookt.
4.8.
Anders dan appellante meent, biedt deze verklaring voldoende feitelijke grondslag voor het standpunt van het college dat tussen appellante en haar tante sprake was van het verlenen van wederzijdse zorg. Aangezien uit de onderzoeksbevindingen onder andere naar voren komt dat appellante geen eigen kamer heeft en dat zij geen kamerhuur betaalt, gaat reeds hierom de door appellante gestelde vergelijking met de situatie in een studentenhuis niet op.
4.9.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van A.M. Pasmans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2019.
(getekend) Y.J. Klik
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip gezamenlijke huishouding.