ECLI:NL:CRVB:2019:3314
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake afwijzing aanvraag bijstandsverlening op grond van de Participatiewet met betrekking tot gezamenlijke huishouding
Op 15 oktober 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De zaak betreft een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 22 juni 2018 het beroep van appellante tegen een afwijzing van haar aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (PW) ongegrond had verklaard. Appellante had op 23 maart 2017 een aanvraag om bijstand ingediend, welke door het college op 6 april 2017 was afgewezen. Na een nieuwe aanvraag op 13 april 2017, werd deze opnieuw afgewezen op 11 mei 2017, omdat appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die recht gaven op bijstand.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellante haar hoofdverblijf heeft op het adres van haar tante en dat zij een gezamenlijke huishouding met haar tante voert. Dit werd onderbouwd door onderzoeksresultaten die aantoonden dat appellante geen eigen kamer heeft en geen huur betaalt. De Raad oordeelde dat de omstandigheden van appellante en haar tante voldoen aan de criteria voor een gezamenlijke huishouding, zoals vastgelegd in de PW. Appellante betwistte de conclusies van het college en stelde dat haar woonsituatie vergelijkbaar was met die van een studentenhuis, maar de Raad oordeelde dat de feiten en omstandigheden voldoende waren om de conclusie van wederzijdse zorg te onderbouwen.
De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Partijen kunnen binnen zes weken na verzending van de uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.