ECLI:NL:CRVB:2019:3311

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2019
Publicatiedatum
21 oktober 2019
Zaaknummer
18/2321 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de geschiktheid van functies voor werknemer met arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de geschiktheid van bepaalde functies voor een werknemer die arbeidsongeschikt is. De werknemer, die eerder als administratief medewerker werkte, was uitgevallen door een ernstige huidziekte en had een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv had de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 100%, maar na bezwaar en herbeoordeling door een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige, werd deze herzien naar 35 tot 80%.

De rechtbank Amsterdam had in een eerdere uitspraak het bestreden besluit van het Uwv vernietigd en het Uwv opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen. Het Uwv ging in hoger beroep, waarbij het stelde dat de functies van operator assemblage, verkoopmedewerker en medewerker klantenservice passend waren voor de werknemer. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er voldoende functies waren die de mate van arbeidsongeschiktheid van de werknemer konden dragen, en dat de geschiktheid van de functie van operator assemblage niet beoordeeld hoefde te worden, omdat er al drie andere functies waren vastgesteld als passend.

De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde de beroepen van zowel het Uwv als de werknemer ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke medische grondslag en de noodzaak om meerdere functies te beoordelen bij het vaststellen van arbeidsongeschiktheid. De Raad concludeerde dat de functies die door het Uwv waren aangedragen, voldoen aan de eisen van de wetgeving.

Uitspraak

18.2321 WIA, 18/2322 WIA

Datum uitspraak: 16 oktober 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
19 maart 2018, 15/5905 en 15/7218 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats 1] (betrokkene)
[werknemer] te [woonplaats 2] (werknemer)
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingezonden.
Betrokkene heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2019. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs. Betrokkene heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H.E. Wonnink en [naam] . Werknemer en zijn vader verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Voor een uitgebreide weergave van de feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de tussenuitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 augustus 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:5869, en naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1.
Werknemer is bij (de rechtsvoorganger van) betrokkene werkzaam geweest als administratief medewerker. Op 1 oktober 2012 is hij voor dat werk uitgevallen wegens klachten van een ernstige huidziekte. Betrokkene heeft op 1 oktober 2014 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. In navolging van de bevindingen van een verzekeringsarts van 28 november 2014 en een arbeidsdeskundige van 12 december 2014 is aan werknemer bij besluit van 12 december 2014 met ingang van 18 december 2014 een WIA-uitkering toegekend. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 100%. Betrokkene heeft tegen het besluit van
12 december 2014 bezwaar gemaakt.
1.2.
Naar aanleiding van dat bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) bijgesteld en werknemer onder andere voor twintig uur per week inzetbaar geacht voor fysiek niet te belastend werk en voor niet veel zittend werk. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 70,64%. Bij brief van 2 juli 2015 heeft het Uwv het voornemen tot wijziging van het besluit van 12 december 2014 bekend gemaakt. Betrokkene en werknemer hebben hun bedenkingen tegen dat voornemen kenbaar gemaakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarop een reactie gegeven. Blijkens een rapport van 19 augustus 2015 heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geen aanleiding gezien om tot een andere conclusie te komen. Bij besluit van 20 augustus 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv betrokkene met ingang van 18 december 2014 een WIA-uitkering met een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80% toegekend. Betrokkene en werknemer zijn van het bestreden besluit in beroep bij de rechtbank gekomen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het Uwv opdracht gegeven om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen en de proceskosten van betrokkene en het door haar betaalde griffierecht te vergoeden. Aan dat oordeel heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat, gelet op de conclusies van de door haar ingeschakelde onafhankelijke verzekeringsarts van Ergatis en de daarop door een verzekeringsarts bezwaar en beroep aangepaste FML van 16 januari 2017, het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust. Nadat de rechtbank het Uwv bij tussenuitspraak van 14 augustus 2017 in de gelegenheid had gesteld om de door haar geconstateerde gebreken in de arbeidskundige grondslag te herstellen, heeft de rechtbank in de aangevallen uitspraak overwogen dat de geschiktheid van de functie operator assemblage (SBC-code 271130) en de functie verkoopmedewerker (SBC-code 317013) door het Uwv onvoldoende is gemotiveerd. Volgens de rechtbank kan niet worden uitgesloten dat werknemer, gelet op zijn open wonden, als operator assemblage de medische disposables kan besmetten en het dragen van een katoenen overall geen garantie is om vervuiling van de producten te voorkomen. Over de functie van verkoopmedewerker heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd dat werknemer op het aspect klimmen voldoende tijd heeft om te herstellen. De functie van afbiester (SBC-code 272043) heeft de rechtbank wel voldoende gemotiveerd geacht.
3.1.
Het Uwv is van dat oordeel in hoger beroep gekomen. Onder verwijzing naar een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 8 augustus 2018 (met bijlagen) heeft het Uwv te kennen gegeven onveranderd van oordeel te zijn dat werknemer voor 35 tot 80% arbeidsongeschikt wordt geacht, omdat de functies van afbiester, operator assemblage en verkoopmedewerker passend worden geacht. Volledigheidshalve heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzocht of per einde wachttijd op 18 december 2014 andere functies voor werknemer passend zijn te achten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de functie van medewerker klantenservice CB (SBC-code 315131) ook passend geacht.
3.2.
Betrokkene heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Betrokkene heeft geen hoger beroep ingesteld tegen het oordeel van de rechtbank in haar tussenuitspraak van 14 augustus 2017 dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust. Dit betekent dat de medische beperkingen van werknemer, zoals deze zijn vastgelegd in de FML van 16 januari 2017, in rechte vaststaan en de juistheid ervan in dit geding niet meer ter discussie staan. Betrokkene heeft ook geen hoger beroep ingesteld tegen het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak dat de functie van afbiester
(SBC-code 272043) voor betrokkene geschikt moet worden geacht. Gelet op wat het Uwv in hoger beroep heeft aangevoerd, is dit geding daarmee beperkt tot beantwoording van de vraag of de functies van operator assemblage (SBC-code 271130), verkoopmedewerker
(SBC-code 317013) en de bijgeduide functie van medewerker klantenservice CB
(SBC-code 315131) voor werknemer passend zijn te achten.
4.2.
Op grond van artikel 9, aanhef en sub a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten is vereist dat voor de bepaling van wat een verzekerde nog met arbeid kan verdienen ten minste drie verschillende in Nederland voorkomende functies nodig zijn. Gelet op de gedingstukken, de toelichting van partijen ter zitting, de in rechte vaststaande geschiktheid voor de functie van afbiester en de bijgeduide functie van medewerker klantenservice CB wordt geoordeeld dat het bestreden besluit voldoet aan de eis van dit artikel. Daartoe is het volgende overwogen.
4.2.1.
Over het aspect klimmen in de functie van verkoopmedewerker heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aanvullende informatie gevraagd aan een arbeidskundige analist en nader overleg gevoerd met een verzekeringsarts bezwaar en beroep. De arbeidskundig analist heeft in een e-mail van 19 april 2018 vermeld dat het klimmen naar de opslagzolder zeer incidenteel voorkomt, hoogstens twee keer per maand wanneer een product in de winkel moet worden toegevoegd of verwijderd of wanneer de voorraad moet worden gecontroleerd. Werknemer kan tweeëneenhalve meter omhoog klimmen en vervolgens een rustpauze nemen waardoor hij voldoende hersteltijd heeft om weer naar beneden te klimmen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze belasting niet bezwaarlijk geacht. Wat betreft het meenemen van de relatief kleine voorwerpen kan werknemer eventueel gebruik maken van een werkvoorziening in de vorm van een speciale (heup)gordel. Het klimmen kan dan met beide handen gebeuren.
4.2.2.
Betrokkene heeft tegen deze nadere motivering in hoger beroep ingebracht dat werknemer zich op een stevige ladder zou kunnen redden wanneer hij zorgvuldig klimt en de ladder met twee handen kan vasthouden. Wanneer hij iets zou moeten meenemen, zou het volgens betrokkene een ander verhaal worden. Met verwijzing naar de Basisinformatie CBBS en de door de arbeidskundig analist gegeven omschrijving heeft betrokkene zich op het standpunt gesteld dat niet te verklaren is waarom de functie passend geacht kan worden.
4.2.3.
Dit standpunt kan niet worden gevolgd, omdat werknemer voor het met beide handen klimmen een werkvoorziening kan aanvragen. De nadere motivering, zoals het Uwv die in hoger beroep heeft gegeven, wordt voldoende geacht en er wordt geen aanleiding gezien om aan de geschiktheid van de functie van verkoopmedewerker voor werknemer te twijfelen. Er zijn geen aanwijzingen dat de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige de belasting in de functie met oog op omschrijvingen in de Basisinformatie CBBS hebben verminderd. Verder geldt dat de Basisinformatie CBBS een handleiding is die bij het beoordelen en vaststellen van medische beperkingen en het invullen van de FML door een verzekeringsarts kan worden gebruikt. Het standpunt van betrokkene – ondersteund door wat werknemer en zijn vader op de zitting over zijn lichamelijke toestand hebben vermeld – dat de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige de belastbaarheid van werknemer hebben vermeerderd gaat buiten de omvang van het geding en behoeft geen bespreking. Zoals in 4.1 is vastgesteld kan de juistheid van de FML niet meer ter discussie worden gesteld.
4.2.4.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft blijkens het rapport van
8 augustus 2018 onder het kopje ‘categoraal’ de functie van medewerker klantenservice CB geschikt geacht, omdat betrokkene aan het vereiste opleidingsniveau voldoet, het werkpatroon in de functie binnen het medisch toegestane werkpatroon valt, het niveau van probleemoplossen binnen de mogelijkheden van werknemer blijft en de totaalbelasting van de functie acceptabel is. Onder het kopje ‘functiespecifiek’ heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het huidcontact van de handen met papier en drukinkt, het torderen, het frequent hanteren van lichte voorwerpen tijdens het werk, het knielen of hurken, het boven schouderhoogte actief zijn en het getordeerd actief zijn in de functie voor werknemer acceptabel geacht. Er wordt geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de geschiktheid van werknemer voor deze functie.
4.2.5.
In het verweerschrift heeft betrokkene onderschreven dat het Uwv in een
eindewachttijdsituatie zoals hier aan de orde de mogelijkheid heeft om een andere passende functie bij te duiden. Betrokkene kan zich echter met het bijduiden van de functie van medewerker klantenservice CB niet verenigen, omdat deze functie door een arbeidsdeskundige in een eerder stadium van de schatting als niet-passend is verworpen. Ter zitting heeft betrokkene nog naar voren gebracht dat werknemer niet bewegelijk genoeg is om de functie te verrichten.
4.2.6.
Het standpunt van betrokkene dat de functie van medewerker klantenservice CB niet opnieuw aan het bestreden besluit ten grondslag mag worden gelegd, wordt niet gevolgd. Hiertoe wordt overwogen dat de geschiktheid van die functie door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is beoordeeld aan de hand van de FML van 16 januari 2017 waarin de bevindingen van de door de rechtbank ingeschakelde deskundige verzekeringsarts van Ergatis zijn verwerkt en niet aan de hand van de FML van 28 november 2014. Op grond daarvan kan van eenzelfde beoordeling geen sprake zijn. Betrokkene wordt ook niet gevolgd in haar standpunt dat werknemer niet bewegelijk genoeg is om de functie te verrichten, omdat dit standpunt betrekking heeft op de medische beperkingen van werknemer en daarmee buiten de omvang van het geding gaat.
5. Uit wat in 4.1 tot en met 4.2.6 is overwogen, volgt dat over de geschiktheid van de functie van operator assemblage, waarover partijen van mening verschillen, geen oordeel hoeft te worden gegeven. Er zijn immers drie voor werknemer geschikte functies die de schatting van zijn mate van arbeidsongeschiktheid dragen. Dat betekent dat het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Raad zal de beroepen van betrokkene en werknemer tegen het bestreden besluit alsnog ongegrond verklaren.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2019.
(getekend) M. Greebe
(getekend) S.L. Alves

TM