ECLI:NL:CRVB:2019:3310

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 oktober 2019
Publicatiedatum
21 oktober 2019
Zaaknummer
18/1566 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten tuinpoort op basis van algemene noodzakelijke kosten van bestaan

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die sinds 1 mei 2012 bijstand ontvangt, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van een tuinpoort. Deze aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Helmond, omdat de kosten volgens hen behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan en niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in artikel 35 van de Participatiewet (PW).

De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat de tuinpoort niet alleen door slijtage vervangen moet worden, maar dat ook twee inbraken hebben geleid tot een versnelde onbruikbaarheid van de poort. Hij stelde dat de vervanging van de poort bijdraagt aan zijn veiligheid en dat de aanvraag niet betrekking heeft op tuinonderhoud, maar op de toegangspoort tot zijn woning.

De Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de kosten van een tuinpoort, indien noodzakelijk, tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren en in principe uit het inkomen moeten worden voldaan. Bij de beoordeling van de aanvraag voor bijzondere bijstand dient te worden vastgesteld of de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De Raad concludeert dat de appellant niet voldoende heeft aangetoond dat er sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden. De aangevoerde argumenten, waaronder de inbraken, zijn niet voldoende onderbouwd met bewijsstukken.

De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18/1566 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 15 oktober 2019
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
1 maart 2018, 17/2560 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Helmond (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R. Akkaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Aan partijen is meegedeeld dat het vooronderzoek is afgerond. Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht (nader) ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 1 mei 2012 bijstand, laatstelijk ingevolge de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande. Op 3 november 2016 heeft appellant een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een tuinpoort ingediend.
1.2.
Bij besluit van 8 december 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 5 september 2017 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat de kosten behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die in beginsel dienen te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Niet is gebleken van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten in de zin van artikel 35, eerste lid, van de PW.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij voert aan dat de tuinpoort niet louter vanwege slijtage vervangen dient te worden maar dat ook twee inbraken ertoe hebben geleid dat de poort veel te snel onbruikbaar is geworden. De vervanging van de poort draagt voorts bij aan de veiligheid van appellant. Appellant wijst erop dat de aanvraag niet ziet op kosten van tuinonderhoud. Het gaat immers niet om dat wat in de tuin zit, maar om een toegangspoort tot het domein van appellant.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de PW is - voor zover hier van belang - bepaald dat de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, het vermogen, en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.2.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft het bijstandverlenend orgaan ingevolge deze bepaling een zekere beoordelingsvrijheid. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.3.
De kosten van een tuinpoort zijn kosten die, indien zij zich voordoen en noodzakelijk zijn, gerekend dienen te worden tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die in beginsel uit het ter beschikking staande inkomen moeten worden voldaan. Daarvoor wordt alleen bijzondere bijstand verleend indien de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, die ertoe leiden dat die kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
4.4.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat zich bijzondere omstandigheden voordoen als bedoeld onder 4.3. Appellant heeft weliswaar gesteld dat de tuinpoort niet alleen door slijtage maar ook vanwege twee inbraken veel te snel onbruikbaar is geworden, maar dit heeft hij onvoldoende onderbouwd met stukken. Het bij de aanvraag van appellant gevoegde proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 14 september 2016, biedt geen aanknopingspunten voor zijn stelling. Ook in de gestelde omstandigheid dat vervanging van de tuinpoort kan bijdragen aan zijn veiligheid, ziet de Raad geen bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 35, eerste lid, van de PW.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. Voor toewijzing van het verzoek om schadevergoeding bestaat daarom geen grond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van A.M. Pasmans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2019.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) A.M. Pasmans