ECLI:NL:CRVB:2019:3281
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake loongerelateerde WGA-uitkering en arbeidsongeschiktheid
Op 16 oktober 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering aan appellante, die wegens lichamelijke klachten als gevolg van de ziekte van Crohn en osteoporose uitviel voor haar werk als huishoudelijke medewerkster. Appellante had eerder een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat zij geen recht had op een uitkering. Na bezwaar en een eerdere uitspraak van de rechtbank, heeft het Uwv op 5 april 2019 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarbij het recht op een loongerelateerde WGA-uitkering werd vastgesteld, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 50,78%.
De Raad heeft het hoger beroep van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de eerdere beslissing van de rechtbank, die het beroep van appellante ongegrond verklaarde, vernietigd moest worden. De Raad oordeelde dat de FML van 28 april 2016, waarin de beperkingen van appellante waren vastgelegd, juist was en dat de geselecteerde functies medisch passend waren. De Raad heeft ook overwogen dat het Uwv in de proceskosten van appellante moest worden veroordeeld, en heeft de proceskosten begroot op € 2.334,16.
De uitspraak van de Raad houdt in dat het beroep tegen het besluit van 2 november 2016 gegrond is verklaard en dat dit besluit is vernietigd, terwijl het beroep tegen het besluit van 5 april 2019 ongegrond is verklaard. Tevens is bepaald dat het Uwv het griffierecht van appellante vergoedt.