ECLI:NL:CRVB:2019:3257
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekken en terugvorderen van bijstand wegens niet-gemelde kasstortingen en bijschrijvingen op bankrekening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die bijstand ontving, had kasstortingen op zijn bankrekening gedaan die hij niet had gemeld bij het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De rechtbank had eerder geoordeeld dat deze kasstortingen als inkomsten moesten worden aangemerkt, wat leidde tot de intrekking en terugvordering van de bijstand. De appellant betwistte dat de stortingen als inkomsten moesten worden beschouwd en voerde aan dat het om omgewisseld geld van kennissen en familie ging, en dat een deel van de stortingen zijn eigen spaargeld betrof.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de stortingen geen inkomsten waren. De Raad benadrukte dat de appellant de inlichtingenverplichting had geschonden door de stortingen niet te melden. De Raad wees ook op het feit dat de appellant niet had aangetoond dat de terugvordering negatieve effecten had op zijn gezinsleven, en dat de financiële gevolgen van de terugvordering pas optreden bij daadwerkelijke invordering. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en wees het verzoek om schadevergoeding af.