ECLI:NL:CRVB:2019:3236
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag vergoeding verhuis- en herinrichtingskosten op basis van medische noodzaak
Op 10 oktober 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante, geboren in 1941, die een aanvraag had ingediend voor vergoeding van verhuis- en herinrichtingskosten op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). De aanvraag was eerder afgewezen op 20 januari 2017, omdat de gevraagde voorziening niet medisch noodzakelijk of medisch-sociaal wenselijk werd geacht in verband met haar psychische klachten. In november 2018 diende appellante opnieuw een verzoek in, waarbij zij aangaf dat haar echtgenoot in juli 2018 was opgenomen in het ziekenhuis en dat zij wilde verhuizen naar een aanleunwoning van een instelling waar zij op de wachtlijst stond. Dit verzoek werd op 14 maart 2019 afgewezen, en het bezwaar hiertegen werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 21 mei 2019.
Tijdens de zitting op 12 september 2019 was appellante niet aanwezig, maar verweerder werd vertegenwoordigd door A.L. van der Wiel. De Raad heeft de aanvraag van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat er geen medische noodzaak of medisch-sociale wenselijkheid bestond voor de toekenning van de gevraagde voorziening. De geneeskundig adviseur R.J. Roelofs had eerder vastgesteld dat de psychische klachten van appellante niet in verband stonden met de verhuizing. De Raad oordeelde dat de medische gegevens niet voldoende onderbouwden dat de verhuizing noodzakelijk was, en dat de huisarts's verklaring niet voldoende waarde had. De Raad zag geen bijzondere omstandigheden die aanleiding gaven om van het beleid af te wijken.
Uiteindelijk verklaarde de Centrale Raad van Beroep het beroep ongegrond, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier.