ECLI:NL:CRVB:2019:3233
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de ontvankelijkheid van een bezwaar dat door appellante, vertegenwoordigd door mr. K. Wevers, was ingediend tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college had in een besluit van 28 november 2017 een maatwerkvoorziening verstrekt op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Appellante heeft bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen machtiging was overgelegd die de gemachtigde, mr. Wevers, bevoegdheid verleende om namens appellante op te treden.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze niet-ontvankelijkverklaring ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het college terecht een machtiging mocht verlangen, aangezien het bezwaarschrift uitsluitend door de gemachtigde was ondertekend. Appellante heeft in hoger beroep volhard in haar standpunt dat de machtiging tijdig was verzonden, maar de Raad heeft vastgesteld dat appellante in hoger beroep geen nieuwe of andere gronden heeft aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak.
De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.